DE STEM VAN EN VOOR HET PLATTELAND
DE STEM VAN EN VOOR HET PLATTELAND
Nieuw pensioenstelsel, is dat nou een goed idee?
Gepubliceerd op: 28-04-2022
BBB heeft met toenemende zorgen kennisgenomen van de Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)
De wet kent volgens BBB een aantal grote bezwaren.
Het buiten spel zetten van de uitkeringsovereenkomst
BBB ziet dat bij de pensioenovereenkomst op basis van een uitkeringsovereenkomst wordt uitgegaan van de beoogde te bewerkstelligen op te bouwen pensioenaanspraken. Als bij verschillende pensioenuitvoerders wordt uitgegaan van dezelfde pensioenambitie, bijvoorbeeld de maatschappelijk aanvaarde norm van een pensioen ter grootte van 75 % van het gemiddeld genoten inkomen over 40 jaar voor het te verkrijgen pensioen uit de eerste en tweede pijler samen (aanvullend pensioen uit hoofde van het dienstverband en AOW van de overheid), dan zal dat bij iedere pensioenuitvoerder in eerste instantie leiden tot dezelfde pensioenopbouw voor alle deelnemers in relatie met de opbouwperiode en de genoten beloning ofwel leeftijdsonafhankelijke opbouw. De te heffen premie voor de na te streven pensioenopbouw zal bij iedere pensioenuitvoerder afhankelijk zijn van de opbouw van het deelnemersbestand naar leeftijd en salarisniveau en dus van elkaar kunnen verschillen. Hoe jonger het deelnemersbestand zal zijn, hoe lager de te heffen premie (in het huidige stelsel de doorsneepremie) zal liggen.
- Hoe gaat de regerering voorkomen dat pensioenuitvoerders gaan discrimineren op leeftijd om zo de te heffen uit concurrentieoverwegingen de premie laag te houden?
- Hoe gaat de regering voorkomen dat werknemers die vanuit CAO-verplichtingen gebonden zijn aan een bepaald pensioenfonds hoger dan gemiddelde premies moeten gaan betalen vanwege een ‘vergrijsd’ deelnemersbestand?
Dekkingsgraad problematiek
Volgens BBB is een van de belangrijkste redenen, dan wel de belangrijkste reden om de pensioenovereenkomsten op basis van een uitkeringsovereenkomst niet meer als toegestane pensioenovereenkomst aan te merken, en dus fiscaal niet meer te faciliteren de problematiek is rondom de ontoereikende dekkingsgraden bij de pensioenuitvoerders en daardoor het achterwege blijven van indexatie of zelfs het toepassen van kortingen op de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten.
Zoals het er nu naar uitziet mag echter worden verwacht dat de dekkingsgraad problematiek in het huidige stelsel zijn langste tijd heeft gehad. Het nieuwe stelsel zal naar verwachting uiterlijk 1 januari 2027 van toepassing worden. Tegen die tijd zal de problematiek met betrekking tot de te lage dekkingsgraden bij de meeste pensioenuitvoerders zoals het er nu naar uitziet (grotendeels) zijn opgelost en dat was nou juist één van de belangrijkste redenen om de pensioenovereenkomsten op basis van een uitkeringsovereenkomst buiten spel te zetten en niet meer wettelijk als toegestane pensioenovereenkomst aan te merken en dus niet meer fiscaal te faciliteren.
- Hoe ziet de regering dit? Is de regering ook van mening dat een van de belangrijkste aanleidingen van hervormingen inmiddels is achterhaald. En wil de regering ook maar overwegen om de wetswijziging alsnog niet door te voeren en het huidige stelsel te handhaven?
BBB stelt voor om partijen maar te laten kiezen welk stelsel voor de toekomstige opbouw wordt geprefereerd, maar zet niet alle in het verleden opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten zonder meer om in eigen pensioenpotjes.
Het is niet te begrijpen dat er een zodanig ingewikkeld systeem is ontwikkeld, dat er nauwelijks meer iets van valt te begrijpen voor de gewone burger, maar ook voor degenen die de wetswijzigingen moeten goedkeuren.
Een op de pensioendatum opgebouwd eigen pensioenpotje van € 100.000 kan het ene moment resulteren in een pensioen van bijvoorbeeld € 4.750 per jaar en het andere moment van € 5.300 per jaar vanaf 67-jarige leeftijd uitsluitend als gevolg van de toegepaste wijziging van de rekenrente met nog geen 1% punt verschil.
Omdat vandaag de dag meer en meer van baan wordt gewisseld zal de opbouw van het eigen pensioenpotje niet alleen afhangen van de periode waarin de opbouw heeft plaatsgevonden (hoe jonger hoe meer pensioen uiteindelijk kan worden verkregen voor dezelfde premie), maar ook van de hoogte van de vastgestelde premie bij de verschillende pensioenuitvoerders, ondanks het feit dat mogelijk van dezelfde pensioenambitie wordt uitgegaan.
Dit is een dubbele verslechtering ten opzichte van het huidige stelsel te weten een leeftijdsafhankelijke opbouw in plaats van een leeftijdsonafhankelijke opbouw en de afhankelijkheid van de vastgestelde premies bij de verschillende pensioenuitvoerders in samenhang met de opbouw van het deelnemersbestand bij de verschillende pensioenuitvoerders die dezelfde pensioenambitie nastreven. Hoe jonger het deelnemersbestand bij de pensioenuitvoerder hoe lager de gelijke premie voor alle deelnemers van de pensioenuitvoerder kan worden vastgesteld.
- Hoe kijkt de regering hier tegenaan? En hoe denkt de regering dit nadeel voor de burgers te compenseren? En wat is de impact van deze regeling op de toekomstige uitgaven op het gebied van toeslagen en gemeentelijke kosten voor armoedebestrijding? Heeft de regering hiervan een impact analyse beschikbaar en wanneer kunnen we die ontvangen?
Het enige grote voordeel van het nieuwe stelsel is dat er meer geld aan pensioenuitkeringen mag worden uitgegeven omdat er minder of nauwelijks buffervorming hoeft plaats te vinden en er dus minder geld op de plank hoeft te blijven liggen. Het is daarom jammer dat er niet nagedacht is over een zodanige hervorming van het huidige stelsel waarin de financiële eisen en (on)zekerheid zo veel als mogelijk vergelijkbaar zouden worden gemaakt met die in het nieuwe stelsel.
- Hoe kijkt de regering hier tegenaan en wil ze zit alsnog overwegen?
De beoogde omzetting van alle opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten
Het ligt in de bedoeling om buiten de individuele toestemming van de (gewezen) werknemers om alle in het verleden opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten om te zetten naar het nieuwe stelsel dat wil zeggen om te zetten in administratief vast te leggen eigen pensioenpotjes. Om dit te kunnen bewerkstelligen worden alle in de pensioenwet opgenomen bepalingen die een dergelijke omzetting zouden kunnen belemmeren of vertragen buiten spel gezet. Het besluit tot een dergelijke omzetting wordt in handen gelegd van de organen die geacht worden de belangen van de (ex) werknemers te vertegenwoordigen. BBB vraagt zich echter af of dit voldoende rechtsbescherming aan de Nederlandse burgers biedt.
Uiteindelijk blijft een stap naar de rechter voor het individu mogelijk bij bezwaren tegen een dergelijke omzetting, maar omdat de kennis over pensioen over het algemeen gering is, zal veelal vertrouwd worden op de mooie woorden en bespiegelingen die worden gemaakt over het nieuwe stelsel. BBB vreest echter wel een vloedgolf aan rechtszaken. In de eerste plaats omdat er een omzetting plaatsvindt van alle mogelijke soorten opgebouwde aanspraken op pensioen en pensioenrechten van werknemers, ex-werknemers, gepensioneerden, nabestaanden van (ex-)werknemers, ex-partners met aanspraken en arbeidsongeschikte (ex-)werknemers met recht op voortzetting van de pensioenopbouw, naar eigen pensioenpotjes met de daarbij voorgeschreven regels die nauwelijks te beoordelen zijn omdat over de uiteindelijk te verkrijgen aanspraken, zeker voor degenen die nog niet pensioengerechtigd zijn, nauwelijks een oordeel valt te vormen omdat deze verwachtingen uit de uit de eigen pensioenpotjes te verkrijgen pensioenen niet goed te vergelijken zijn met de voor de omzetting verkregen aanspraken.
Hoe schat de regering dit in?
De Raad voor de Rechtspraak wijst er volgens BBB in haar advies ook al op dat de Wtp tot een aanzienlijke extra belasting van de civiele rechter kan leiden en in het ergste geval zelfs tot een ontregeling van het civiele rechtspraaksysteem. De regering stelt dat de bestaande interne klachten- en geschillenprocedure bij pensioenfondsen met dit wetsvoorstel wordt verstevigd en een wettelijke basis krijgt. Verder kunnen deelnemers die het niet eens zijn met de uitkomst van de interne procedure bij hun pensioenuitvoerder desgewenst gebruik maken van een onafhankelijke buitengerechtelijke geschillenprocedure. Deze procedures moeten ertoe leiden dat individuele deelnemers geschillen over het invaren van hun pensioenaanspraken of –rechten veel minder vaak aan de rechter voorleggen. BBB heeft daarom de volgende vraag:
- Wanneer en op welke wijze evalueert de regering of de ingestelde geschillenprocedures voldoende soelaas bieden om een onevenredige extra belasting van de civiele rechter te voorkomen?
Maar het allerbelangrijkste bezwaar is volgens BBB, dat met deze omzetting de overdracht van pensioenkapitaal van de ouderen naar de jongeren een definitief feit wordt. Als gevolg van de ontwikkelingen op de financiële markten en het toepassen van de nominale rentetermijnstructuur bij het vaststellen van de pensioenvoorziening, is de gemiddelde rekenrente voor de waardering van de pensioenverplichtingen sinds 2008 aanzienlijk gedaald en wel naar schatting van gemiddeld circa 3,5% naar circa 0,5% in 2021. Per procent daling van de rekenrente is de gemiddeld benodigde pensioenvoorziening voor de nog niet gepensioneerden gestegen met naar schatting circa 25% en voor de gepensioneerden met circa 8%. Hierdoor is het benodigde geld voor dekking van de pensioenvoorziening verschoven van de ouderen naar de jongeren. Voor alle pensioenuitvoerders samen gaat deze verschuiving om enorm veel geld. Hierbij moet gedacht worden aan mogelijk meer dan 100 miljard euro.
Hoe kijkt de regering tegen deze verschuiving aan en welke gevolgen kan dit hebben voor zowel ouderen als jongeren?
Voor het ondersteunen van de arbeidsvoorwaardelijke fase stelt de regering voor om een transitiecommissie in te stellen. Deze beschikt over twee instrumenten: bemiddeling en bindend advies. Een beroep doen op de transitiecommissie is vrijwillig en een gezamenlijk besluit van de partijen. De inrichting en wettelijke taak van de transitiecommissie wordt nader uitgewerkt in lagere regelgeving. BBB heeft daarom de volgende vragen:
- Kan de regering aangeven per wanneer het mogelijk moet zijn om gebruik te maken van de ondersteuning van de transitiecommissie?
- Kan de regering nader toelichten welke expertise en kennis in de transitiecommissie in ieder geval aanwezig moeten zijn en hoe de samenstelling van deze commissie tot stand moet komen?
- Aan hoeveel organisaties kan de transitiecommissie ondersteuning bieden en verwacht de regering dat dat toereikend is?
- In hoeverre houdt de regering rekening met een scenario waarin het invaren (en de drie genoemde mijlpalen daarbij) niet slaagt voor de termijn van 1 januari 2027 en welke extra inspanningen is de regering in dat geval voornemens te leveren?
- Dezelfde vraag voor als de mijlpaal van 1 oktober 2026 voor de verzekeraars en pensioeninstellingen niet gehaald dreigt te worden?
- Hoe wordt de regering op de hoogte gehouden van de voortgang van het invaren?
De Raad van State merkt op dat de wet niet regelt hoe de Transitiecommissie, die tot taak heeft om te bemiddelen tussen partijen die een pensioenovereenkomst sluiten en bindend advies te geven aan partijen die hebben verklaard zich aan het advies te zullen binden, is samengesteld. De Raad van State adviseert te waarborgen dat ook kennis van en ervaring op het terrein van bemiddeling een plaats krijgt in de Transitiecommissie. Ook zou de betrokkenheid van pensioenuitvoerders bij de Transitiecommissie geregeld moeten worden. BBB constateert dat de regering in de lagere regelgeving inhoudelijke eisen zal stellen aan de expertise van de Transitiecommissieleden, maar doet nog geen uitspraken over deze eisen. BBB heeft daarom de volgende vraag:
- Kan de regering nader toelichten op welke wijze kennis en ervaring op het terrein van bemiddeling via lagere regelgeving een plek krijgen in de Transitiecommissie?
BBB verwacht dat de overstap voor nieuwe pensioenopbouw op een premieregeling met een leeftijdsonafhankelijke premie ertoe kan leiden dat actieve deelnemers minder pensioen zullen opbouwen dan bij het voortzetten van de doorsneesystematiek het geval zou zijn geweest. Compensatie voor actieve deelnemers die een onevenredig nadeel ondervinden van de overstap op een premieregeling met een leeftijdsonafhankelijke premie kan aan de orde zijn. De regering laat dit aan sociale partners. Compensatie door de overheid is niet in lijn met de uitgangspunten van het Pensioenakkoord, aldus de regering. BBB heeft daarom de volgende vraag:
- Op welke wijze houdt de regering zicht op compensatieregelingen door sociale partners?
Er worden twee vormen van aansluiting door zelfstandigen mogelijk gemaakt: op eigen initiatief van de zelfstandige (‘opt in’) of op initiatief van een pensioenuitvoerder (‘automatische aanschrijving’). BBB heeft daarom de volgende vraag:
- Kan de regering een schatting maken van (a) het aantal zelfstandigen dat naar verwachting gebruik zal maken van de mogelijkheid tot opt in en (b) het aantal pensioenuitvoerders dat het initiatief zal nemen tot automatische aanschrijving.
De regering merkt verder op dat het de vraag is of mensen die op jonge leeftijd niet of minder participeren in het arbeidsproces zich realiseren dat zij een nadelig effect op hun pensioenopbouw riskeren bij de overstap op leeftijdsonafhankelijke premies. Het belang van arbeidsparticipatie op jonge leeftijd en een evenwichtige verdeling van zorgtaken hebben de aandacht van de regering. BBB heeft daarom de volgende vragen:
- Heeft de regering aanvullende acties voor ogen om arbeidsparticipatie op jonge leeftijd en een evenwichtige verdeling van zorgtaken te realiseren, nu deze groep een nadelig effect op hun pensioenopbouw riskeert bij de overstap op leeftijdsonafhankelijke premies?
- Is de regering voornemens (aanvullende) concrete acties in te zetten om het pensioenbewustzijn bij de groep die op jonge leeftijd niet of minder participeert in het arbeidsproces te vergroten? Zo ja, welke acties?
- Op welke wijze wil de regering het pensioenbewustzijn onder alle groepen vergroten?
De Raad van State merkt op dat de transitie hoge eisen stelt aan de wijze waarop sociale partners en pensioenuitvoerders zullen communiceren met de betrokkenen over de stelselwijziging. De regering beaamt dat en noemt dat het wetsvoorstel regelt dat de pensioenuitvoerder een communicatieplan opstelt, waarbij de verstrekte informatie te allen tijde correct, duidelijk en evenwichtig dient te zijn. BBB heeft daarom de volgende vragen:
- Op welke wijze, wanneer en door wie wordt het communicatieplan beoordeeld op correctheid, duidelijkheid en evenwichtigheid?
- Hoe gaat de regering om met het advies van de Raad van State met betrekking tot het door hen benoemde afbrokkelende vertrouwen in sociale partners en pensioenfondsen?
De Raad van State adviseert om nader te onderbouwen op welke wijze de belangen van jongeren bij collectieve onderhandelingen voldoende worden meegewogen, en zo nodig het voorstel op dit punt aan te passen. De regering meent dat er geen aanleiding is voor een specifiek hoorrecht voor jongeren bij de collectieve besluitvorming over de wijziging van pensioenovereenkomsten in het kader van dit wetsvoorstel, aangezien hun belangen worden vertegenwoordigd door de vakbonden en uit onderzoek blijkt dat jongeren grotendeels tevreden zijn over hun cao en de vertegenwoordiging van hun belangen door vakbonden. BBB heeft daarom de volgende vraag:
- Kan de regering nader ingaan op het achterwege laten van een hoorverplichting voor jongeren, aangezien de genoemde cijfers niet specifiek betrekking hebben op de positie van jongeren bij pensioenen en deze groep doorgaans minder vaak uit eigen beweging betrokken is bij pensioenregelingen?
In lagere regelgeving wordt invulling gegeven aan een kwantitatieve methode die pensioenuitvoerders moeten toepassen om de baten en lasten van de solidariteits- of risicodelingsreserve voor alle cohorten binnen een pensioenregeling inzichtelijk te maken. BBB heeft daarom de volgende vraag:
- Wat zijn de verwachte uitvoeringslasten die een kwantitatieve methode om de baten en lasten van de solidariteits- of risicodelingsreserve voor alle cohorten binnen een pensioenregeling inzichtelijk te maken, voor pensioenuitvoerders met zich mee brengt?
De Raad van State merkt op dat het voorstel pensioenfondsen de keuze biedt uit twee omrekenmethoden voor het toedelen van het collectieve vermogen: de value-based ALM (vba)-methode en de standaardmethode. De Raad van State stelt dat dit ertoe zal leiden dat pensioenfondsen beide methoden zullen doorrekenen, wat mogelijk tot conflicten leidt omdat bepaalde groepen meer belang hebben bij de keuze voor de ene methodiek en andere groepen voor de andere methodiek. Ook heeft dit hogere uitvoerings- en verantwoordingslasten tot gevolg. De regering noemt een aantal redenen waardoor één van beide rekenmethoden voor een pensioenfonds passender zal zijn. De regering wijst er op dat het niet de intentie is dat pensioenfondsen beide methoden doorrekenen, en dat dit ook niet de verwachting is. BBB heeft daarom de volgende vragen:
- Kan de regering een toelichting geven op de mogelijke hogere uitvoerings- en verantwoordingslasten voor pensioenfondsen ten gevolge van de keuze uit twee omrekenmethoden voor het toedelen van het collectieve vermogen?
- Wat is het oordeel van de regering over de wenselijkheid van het doorrekenen van beide omrekenmethoden door pensioenfondsen?
Het College voor de rechten van de mens (CRM) constateert dat het wetsvoorstel geen materiële rechtvaardiging biedt voor het specifieke nadeel dat de nieuwe premiesystematiek mee zal brengen voor vrouwen. Of het middel voldoet aan de subsidiariteits- en proportionaliteitstoets zal volgens het College daarom afhangen van de vraag of er in het wetsvoorstel wordt voorzien in afdoende compensatie voor bedoelde groep vrouwen. BBB vindt dit een zorgwekkende constatering.
De regering acht compensatie voor deze groep niet mogelijk en noodzakelijk om de volgende redenen. Ten eerste zal een wettelijk gefaciliteerde compensatie vragen oproepen over direct onderscheid op basis van arbeidsduur of op basis van geslacht. Ten tweede is het vaststellen van de doelgroep die recht zou hebben op compensatie zeer complex en moeilijk af te bakenen. Ten derde kan een aanvullende compensatieregeling voor jonge mensen die in deeltijd werken een negatief effect hebben op het doel van meer transparantie en herstel van vertrouwen in het pensioenstelsel. Ten vierde stimuleert een sterkere actuariële link tussen premie-inleg en pensioenopbouw een eigen verantwoordelijkheid met betrekking tot arbeidsdeelname en tweedepijlerpensioenen. Ten vijfde is er reeds een positieve trend op het gebied van arbeidsparticipatie van vrouwen. Tot slot vindt een deel van het verschil in pensioenopbouw zijn grondslag in arbeidsvoorwaardelijke aspecten die niet voortvloeien uit wetgeving, wat het moeilijk maakt om een uniforme compensatieregeling op te zetten. BBB vindt dit een sterk staaltje wensdenken en heeft daarom de volgende vraag:
- Heeft de regering overwogen welk effect het besluit om het advies van het CRM om te voorzien in afdoende compensatie in het kader van indirect onderscheid op grond van geslacht niet op te volgen, heeft op het doel van meer transparantie en herstel van vertrouwen in het pensioenstelsel?
Verder wijst het CRM op indirect onderscheid op grond van leeftijd van de groep deelnemers van 40-55 jaar met een doorsneepremie en tijdsevenredige opbouw. De regering beaamt dat het aannemelijk is dat deze groep nadeel ondervindt van de overstap van tijdsevenredige pensioenopbouw naar premieregelingen met een leeftijdsonafhankelijke premie. BBB snapt niet dat de regering geen aanleiding ziet om het wetsvoorstel aan te passen naar aanleiding van het standpunt van het CRM dat het de verantwoordelijkheid van de wetgever is om in het wetsvoorstel gelijke behandeling van benadeelde groepen te garanderen. BBB is net als het CRM van mening dat deze verantwoordelijkheid niet bij sociale partners gelegd kan worden. BBB heeft daarom de volgende vragen:
- Hoe ziet de regering toe op de gelijke behandeling van de door de transitie benadeelde groepen van deelnemers?
- Kan de regering nader toelichten wat de gevolgen zijn in het geval dat sociale partners niet voorzien in adequate compensatie voor leeftijdsgroepen die nadeel ondervinden van de overstap naar het nieuwe stelsel?