S
Salmonella: Salmonella is een bacterie die veel voorkomt in dieren, vooral in pluimvee en varkens. De bacterie leeft vooral in de darm van zulke dieren, maar kan via de ontlasting bijna overal voorkomen. Het is een bekende en beruchte ziekmakende bacterie. Salmonella kan voorkomen in rauwe dierlijke producten, zoals vlees, vis en eieren, en op rauwe groente, kiemgroente en fruit. Kinderen tot 5 jaar, zwangere vrouwen, zieken en bejaarden worden sneller ziek na een besmetting. De kans bestaat dat zij een vochttekort oplopen. Door hygiënisch te werken kan besmetting voorkomen worden. Bak vlees door en door gaar en was groente en fruit onder stromend water. Vooral na het aanraken van rauw vlees, is het belangrijk om handen goed te wassen.
Saprofaag: levend van dood organisch materiaal.
Saprofyt: plantaardig organisme dat leeft van dood of rottend organisch materiaal.
Scannen: Scannen is te vergelijken met een echo bij zwangere vrouwen. Met een echo-apparaat dat over de buik van het vrouwelijke dier wordt gewreven kan een boer, of een dierenarts zien of de eitjes zijn bevrucht en er embryo’s in de baarmoeder zitten.
Schade: het nadelig economisch effekt van een beschadiging of ziekte.
Schadedrempel: Populatiedichtheid van een pathogeen, waarbij onaanvaardbare schade aan het gewas gaat optreden.
Schadeveroorzaker: verzamelterm voor organismen die door hun leefwijze bijv. planten beschadigen. Het zijn o.a. schimmel- of virusziekten of dierlijke schadeveroorzakers zoals insecten en slakken.
Schudden: Na het maaien, wordt gras geschud. Is het gras zover droog dat het geschikt is voor de wintervoorraad, dan kan het bij elkaar geharkt worden op lange rijen.
Schijnresistentie: onder natuurlijke omstandigheden optredende resistentie (veldresistentie) omdat de ontwikkelingsstadia van de gastheer en de ziekteverwekker die voor het tot stand komen van infectie en ziekte noodzakelijk zijn niet voldoende gelijktijdig samenvallen.
Sclerotium: hard rustlichaam van een schimmel dat bestand is tegen ongunstige omstandigheden, dat lang in leven kan blijven en bij gunstige toestanden weer kan kiemen. Het bestaat uit compact mycelium waartussen zich veelal wandjes bevinden.
Secundair ziek: plant of gewas is ziek door infectie vanuit het zaad, poot- of plantgoed (= secundaire aantasting).
Secundaire plaag: Plaag welke pas optreedt nadat een gewas verzwakt is door een primaire plaag of abiotische factoren; organismen die uitgroeien tot een plaag na uitschakeling van de natuurlijke vijanden door toepassing van bestrijdingsmiddelen.
Selectief middel: 1: Middel dat bij oordeelkundig gebruik uitsluitend effect heeft op één schadelijk organisme of groep van schadelijke organismen, en nuttige organismen spaart. 2.(onkruidkunde) chemisch bestrijdingsmiddel dat bij oordeelkundig gebruik het gewas spaart en het onkruid bestrijdt.
Sensor: Kalveren hebben een halsband met sensor om de nek voor de herkenning bij drinkautomaten. Koeien hebben een halsband om met sensor voor de herkenning in de melkstal of melkrobot, tochtdetectie en automatische voerboxen. Zo krijgt ieder dier de juiste hoeveelheid voer verstrekt.
Serologie: wetenschap van de specifieke reacties in vitro tussen antigenen en de erbij passende antilichamen.
Sex feromoon: lokstof die door het ene geslacht wordt afgescheiden om het andere aan te trekken.
Slachtrijp: Een dier is slachtrijp wanneer het een bepaald gewicht of een bepaalde leeftijd heeft bereikt. Deze term wordt gebruikt voor dieren die voor het vlees worden gefokt. Bij varkens is dit bijvoorbeeld op een bepaald gewicht (100-120 kg), bij rosé vleeskalveren rond 8 maanden en bij vleeskuikens tussen de 42 en 56 dagen, afhankelijk van het type veehouderij.
Smetstof: materiaal van micro-organisme of virus dat in staat is een besmettelijke ziekte te veroorzaken.
Smetstofdrager: organisme dat geen of nauwelijks ziekteverschijnselen vertoont maar wel als besmettingsbron kan fungeren.
Spaceboarding: Aangezien de wind dient gebroken te zijn om tocht in de stal te voorkomen moet de inlaat (en uitlaat) voorzien worden van een systeem om de windsnelheid bij binnenwaaien te reduceren. Dit kan worden gedaan met space-boarding, houten latten met een open tussenruimte.
Spenen (koe): Spenen zijn de tepels bij een koe. Een koe heeft vier spenen
(Zie voor de andere betekenis van spenen onder ‘gespeende biggen’)
Spenen (varkens): Zie ‘Gespeende biggen’.
Spore: de voortplantingseenheid van schimmels. Deze gedraagt zich als een zaadje.
Sporulatieduur: periode gedurende welke een schimmel infectie sporen vormt.
Spuitkorrel: in water oplosbaar granulaat
Spuitmiddel: bereiding van een gewasbeschermingsmiddel als in water oplosbare vloeistof.
Spuitpoeder: bereiding van een gewasbeschermingsmiddel als in water oplosbaar poeder.
Spuitvloeistof: voor de toepassing in water opgelost spuitmiddel, spuitpoeder of granulaat
Spuiwater: Spuiwater blijft over uit luchtwassers bij bijvoorbeeld varkenshouderijen. Het gebruik van luchtwassystemen vermindert de uitstoot van fijnstof, ammoniak en geur in de intensieve veehouderij. Spuiwater is een reststof die in sommige gevallen als meststof wordt gebruikt, bijvoorbeeld in de fruitteelt.
Staartbijten: Staartbijten komt in de meeste Europese landen voor bij 0,6 tot 5 procent van de varkens. Staartbijten komt ook voor bij varkens die biologisch worden gehouden. Er is zowel in Nederland als in het buitenland veel onderzoek gedaan naar het voorkomen en de bestrijding van staartbijten. Bij deze problematiek speelt een aantal factoren een rol: klimaat, genetica, water- en voersamenstelling en de manier van aanbieden, het afwezig zijn van ziekten, huisvesting en de kennis en ervaring van de verzorgers. Zelfs in een zeer gecontroleerde omgeving waar aan alles wordt voldaan
Stam: variant van een micro-organisme of virus, door de mens gekweekt of in stand gehouden.
Stammoeder: bij bladluizen het vrouwtje dat in het voorjaar uit het ei komt en zorgt voor een reeks van nakomelingen.
Sta-reflex: Een sta-reflex komt voor bij vrouwelijke dieren die bronstig (zeugen) of tochtig (koeien) zijn. Als een vrouwelijk dier de sta-reflex vertoont gaan haar oren gaan naar achteren staan en blijft ze stokstijf staan. Dit is een teken dat zij bevrucht kan worden. Als een zeug deze reflex heeft getoond, wordt ze normaal gesproken 24 uur later geïnsemineerd. De sta-reflex is een natuurlijke reflex. Deze reflex wordt geheel en spontaan door de afgifte van hormonen in de bloedbaan van het vrouwelijke dier aangestuurd.
Steriel: 1: Onvruchtbaar. 2. Kiemvrij, vrij van levende micro-organismen en hun levensvatbare sporen.
Steriliseren: 1: Onvruchtbaar maken. 2. Volledig vrij maken van micro-organismen, zowel in- als uitwendig.
Stier: Mannelijk rund.
Stof: Chemisch element of verbinding daarvan, zoals dat of zoals deze in de natuur voorkomt of industrieel wordt vervaardigd, met inbegrip van verontreinigingen die onvermijdelijk bij het fabricageproces ontstaan.
Strijken: Tot begin augustus staat uienloof nog rechtop, maar daarna gaat het loof hangen. Dit heet ‘strijken’.
Stripgrazen: Bij stripgrazen worden de dieren elke dag of meerdere malen per dag verweid naar een vers stuk grasland. Hierdoor wordt de voeropname door het dier geoptimaliseerd. Via een verplaatsbare afrastering wordt elke keer een vers stuk gras vrijgegeven.
Strooisel: Laag, of laagje op de bodem van een stal bestaande uit bijvoorbeeld houtkrullen, (fijngemalen) stro of zaagsel.
Stropotten: Hokken waar dieren op stro staan.
Stuifpoeder: poeder dat met een luchtstroom wordt verstoven.
Substraat: Kunstmatige bodem, bijvoorbeeld steenwol.
Suspensie: vloeistof waar het in water slecht oplosbare bestrijdingsmiddel zich in fijn verdeelde toestand bevindt. Dit heeft betrekking op poedervormige middelen.
Symbiose: het samenleven van ongelijksoortige organismentot wederzijds voordeel.
Symptoom: Ziekteverschijnsel. zichtbare of op andere wijze waarneembare afwijking ontstaan ten gevolge van aantasting.
Symptoomloze infectie: latente infectie: infectie waarbij de waard niet met symptomen reageert.
Synergisme: samenwerking van factoren waarbij het effect groter is dan de som van de effecten van elke factor afzonderlijk.
Synthese: het in elkaar zetten van iets, bijv. het langs scheikundige weg maken van een bepaalde stof.
Systeem: Verzameling van objecten tezamen met relaties tussen de objecten en hun eigenschappen een samenhangend geheel vormend.
Systernisch: 1.(van een pathogeen) door de gehele plant voorkomend. 2. (van bestrijdingsmiddel en groeiregulator) via wortels. blad e.d. in de plant opgenomen en naar elders getransporteerd. 3. (van symptomen) optreden op andere plaatsen dan waar pathogeen de plant is binnengekomen.
Systemisch bestrijdingsmiddel: chemisch bestrijdingsmiddel waarvan de werkzame stof door de plant via het vaatbundelsysteem wordt verplaatst en hierna zijn werking uitoefent.