DE STEM VAN EN VOOR HET PLATTELAND
DE STEM VAN EN VOOR HET PLATTELAND
Kop d’r veur! Nederland als Volkshuis – HJ Schoo-Lezing
Gepubliceerd op: 05-09-2023
Maandagavond 4 september hield Caroline van der Plas de EW HJ Schoo-lezing, getiteld ‘Kop d’r veur! Nederland als Volkshuis’. Lees hieronder de volledige tekst terug.
Dames en heren, beste familie van Hendrik Jan Schoo,
Fijn dat u hier allemaal in groten getale bent gekomen om deze vijftiende HJ Schoo-lezing bij te wonen. Ik ben enorm trots dat ik deze lezing vandaag voor u mag geven. Mensen die het podium van de Rode Hoed ongepast vinden voor zo’n ‘simpele’ vrouw uit Deventer, hebben pech en die adviseer ik lekker ergens op een terras te gaan zitten en een boek te lezen. Of lekker te gaan netflixen. Dan kunnen wij er hier een mooie avond van maken.
Dank aan Elsevier Weekblad, dat het mij deze mooie kans wel geeft en dat ik in de voetsporen mag treden van vele grote namen. HJ Schoo stond pal voor de vrijheid van meningsuiting. Of zoals journalist Marc Chavannes jaren geleden over HJ Schoo schreef: ‘Hij wilde de anderen, die vaak de toon zetten, tot de laatste Godvrezende Barbecueënde Oranjeklant, ten diepste doorgronden. Zonder een spoor van minachting.’
Beste familie Schoo en aanverwanten, morgen is het precies zestien jaar geleden dat uw geliefde Hendrik Jan overleed. Ik wil u sterkte wensen en hoop dat u vele mooie herinneringen kunt delen, morgen. Het is mooi dat we hem elk jaar rond zijn overlijdensdatum op deze manier met zijn allen kunnen herdenken.
Vandaag, 4 september, is het precies 69 jaar geleden dat in Assen het standbeeld van Bartje werd onthuld. Bartje – ‘Ik bid niet veur brune bon’n’ – groeide op in armoede op het Drentse platteland en was een echte kwajongen. Toen Willy van Hemert de verhalen bewerkte voor een televisieserie, werden de rollen gespeeld door mensen die in Drenthe geboren zijn en de dialogen werden in de streektaal gevoerd. De dialogen werden ondertiteld in het Algemeen Beschaafd Nederlands. Prachtig hoe heel Nederland via de boeken van Anne de Vries en de tv-serie van Willy van Hemert, en via Bartje zo kennismaakte met de regio, de streektaal en de gebruiken in de regio. Trots is Drenthe nog altijd op Bartje, die net als HJ Schoo elk jaar nog wordt geëerd. In het geval van Bartje op de tweede zaterdag in september met een verjaardagsfeest op het Koopmansplein in Assen. Elk jaar viert hij daar zijn twaalfde verjaardag.
Trots zijn de Drentenaren ook nog op hun Bartje. In menige huiskamer staat een miniatuurbeeldje van hem. En trots is Nederland ook op Bartje, die zelfs is vereeuwigd in Madurodam. Trots mogen wij zijn op onze iconen en helden.
En niet alleen op iconen en helden als Bartje. Trots moeten we zijn op de niet-zichtbare iconen. Trots moeten we zijn op onze helden die niet een eigen tv-serie of een standbeeld krijgen. De vakmensen, zoals de automonteur, de schilder, de bouwers, de lassers, de buschauffeurs, de mkb’ers en andere ondernemers die ons land draaiende houden. De mensen, zoals politieagenten en militairen, die ons land veilig houden. En mensen zoals onze boeren, tuinders, telers en vissers die dagelijks zorgen voor ons voedsel. De mensen die onze zieken, gewonden, gehandicapten en ouderen verzorgen en verplegen. De mensen die onze zieken weer beter maken. De mensen die ervoor zorgen dat onze kinderen onderwijs krijgen.
Deze mensen hoeven zelf niet per se een standbeeld of een tv-serie. Deze mensen vragen niet veel van ons. Zij vragen alleen dat wij ze serieus nemen. Dat wij ze zien en horen. Niet alleen in campagnetijd.
Altijd.
Mensen zijn geen dossiers. Mensen zijn geen spreadsheets. Of zoals het helaas, op 17 juli 2014 bij de verschrikkelijke MH17-moordaanslag samen met zijn vrouw en dochter, omgekomen Eerste Kamerlid Willem Witteveen, schreef in zijn bundel ter herinnering aan een van zijn eerste Kamerperiodes: ‘Een gezonde democratie is ermee gediend dat de politiek actieve burgers en de burgers die een politiek ambt bekleden beseffen dat er ook mensen zijn die vinden dat ze behandeld worden als barbaren, dat er mensen zijn die genoeg hebben van bureaucratie, die het anders willen, die recht hebben op aandacht en respect. Die mensen zijn niet de vijand voor de poorten van de stad, maar zijn de medebewoners van de stad. Niet een “zij” maar een “wij”.’
Zij zijn, zoals ik het wil omschrijven, de medebewoners van het Volkshuis dat Nederland heet.
De wittenboordenoverheid
Dames en heren, HJ Schoo en ik delen een journalistieke achtergrond die zich kenmerkt door oprechte interesse in en een band met het leven van gewone mensen.
HJ Schoo schreef precies 20 jaar geleden een essay over de ‘witteboordenoverheid’. Een overheid die door privatisering en verzelfstandiging haar praktijk- en vakmensen was kwijtgeraakt. HJ Schoo kon ze eindeloos opnoemen. De verplegers, de politieagenten, de lassers, de boeren, de schoonmakers, de postbodes, de conducteurs, de machinisten, de balieambtenaren et cetera. Technocratisch denken verjoeg de blauwe boorden en academisch opgeleiden kregen de overhand. Een overheid vanwaar steeds meer theoretisch en academisch opgeleiden kwamen. En ja, zeker heb je die ook nodig. Maar de gezonde mix van denkers en doeners verdween. Poten-in-de-klei-denken maakte meer en meer plaats voor excelsheet- en spreadsheet-denken.
Herman Tjeenk Willink, van wie ik de eer had om hem tijdens de formatie in 2021 te mogen leren kennen, schreef het jaren geleden al: ‘Nederland wordt geregeerd door spreadsheets en de marktwerking in de publieke sector brengt schade toe aan de democratische orde. De overheid bezuinigde jarenlang de inhoudelijke kennis en praktijkervaring weg en verving deze door juristen, economen en bestuurskundigen.’
De spreekwoordelijke modder onder de nagels verdween in de Haagse silo’s, oftewel de ministeriële torens, maar ook in gemeente- en provinciehuizen, met grote gevolgen. HJ Schoo waarschuwde in 2003 ook al dat de dominantie van hooggeschoolde witte boorden bij de overheid gevolgen zou hebben. Gevolgen voor haar beeldvorming van de maatschappij en welke waarden belangrijk zijn voor de overheid. En gevolgen voor hoe de witteboordenoverheid op de wereld reageert. ‘Deze nieuwe overheid dreigt het exclusieve instrument van de hogere middenklasse te worden,’ schreef hij.
Terwijl de overheid er juist ook zou moeten zijn voor groepen die kwetsbaarder zijn en voor de mensen die achterblijven, zou de overheid niet langer hun partner zijn, maar de vijand, een dwarsligger achter het loket, een bange controleur, de vertegenwoordiger van een ander soort mensen.
Profetische woorden van Schoo.
De witteboordenoverheid werkt voor mensen die zich net zo makkelijk in Den Haag aanpassen, als in Brussel, New York of Sjanghai. Maar niet voor mensen die zich alleen thuisvoelen in Lattrop-Breklenkamp in Twente, Sluis in Zeeland, Kanaleneiland in Utrecht of de Rivierenwijk in Deventer. De overheid is de aansluiting met deze mensen verloren. Terwijl zij de overheid vaak het meeste nodig hebben.
Bij de witteboordenoverheid is een nieuwe generatie geleerd om uit te gaan van gemiddelden en modellen. En deze mensen gaan dan ook werken met gemiddelden en modellen. En omdat iedereen het doet, blijft het zo. De focus op gemiddelden heeft ook heel lang de toenemende verschillen tussen groepen mensen in ons land verbloemd. Jarenlang scoorde Nederland best goed (gemiddeld) op bijvoorbeeld koopkracht, onderwijs en zoiets als geluk of tevredenheid en vertrouwen. Intussen werden echter de verschillen achter het gemiddelde groter. Eerst scoorden veel mensen bijvoorbeeld rond een 7 of 8 op geluk (schaal van tien). Later bleek dat steeds meer mensen een 5 of 6 scoren en meer mensen een 8. Dat hing vaak samen met opleidingsniveau, gezondheid en bijvoorbeeld woonomgeving. Zo bleven de gemiddelden in lijstjes hoog, maar nam de polarisatie toe. De laatste paar jaar kun je er niet meer omheen dat gemiddelden te weinig zeggen over heel veel mensen. Want geen mens is gemiddeld en dus voel je je niet serieus genomen als politici en opeenvolgende kabinetten blijven zeggen dat we ‘gemiddeld zo goed scoren’.
Maar dit hoeft niet allemaal zo te blijven. Verandering is niet een kwestie van kunnen. Het is een kwestie van willen. Het kan wel.
Een Volkshuis voor Nederland
Die verandering moet breed worden opgepakt en uitgedragen de komende jaren. Nederland zit in een samenlevingscrisis, een diepe vertrouwenscrisis tussen burger en overheid. Wie dat nu nog niet ziet, is een samenlevingsontkenner. Nederland is toe aan zijn tweede naoorlogse wederopbouw. Het uitgangspunt daarbij is, zoals de Nationale Ombudsman ook zegt: ‘De overheid is er voor burgers en niet andersom.’
Nederland moet daarom een Noaberstaat worden, een Mienskipsteat (Fries voor Gemeenschapsstaat). Een overheid als een betrokken buurman of buurvrouw, op wie je kunt rekenen, maar die OOK gepaste afstand bewaart tot het persoonlijke erf.
Een ‘Noaberstaat’, geleid door mensen met visie, praktijkervaring en integriteit, waar de overheid zich niet blindstaart op de waan van de dag, maar oog heeft voor wat écht belangrijk is. Een overheid met visie: wat willen we nou eigenlijk met Nederland? Hoe willen we dat Nederland er in – laten we zeggen – 2050 uitziet? Wie heeft welke ruimte nodig en wat is daar sociaal, maatschappelijk, economisch en ecologisch voor nodig?
Een visie op de basis van ons leven. Gezond voedsel, gezonde lucht, schoon water. Huizen waarin geleefd kan worden. Banen die bestaanszekerheid geven. Een inkomen. Gezondheidszorg die toegankelijk is. Zorg voor onze ouderen. Toekomst voor onze jeugd. Maar ook de bus die gewoon stopt in de straat of de straat verderop. Het zwembad dat open kan blijven, de pinautomaat op de hoek, de jaarlijkse straatbarbecue, het dorpsfeest, en het terras in de stad of in het dorp. Een visie op niet alleen welvaart, maar ook op welzijn.
In Zweden noemen ze dit met trots hun ‘Folkhemmet’: een samenleving die functioneert als een grote familie. Waar je niet voor elkaar hebt gekozen, maar het wel met elkaar moet doen. Waar iedereen bijdraagt, maar waar iedereen ook naar elkaar omkijkt. Dat is het Nederland waar we naartoe moeten; een Volkshuis. Met ruimte voor ieders mening, voor ieders geluid, voor ieders verhaal, voor ieders bestaan. Met ruimte voor discussies en meningsverschillen. Ja, ook ruimte voor ruzie. En een Nederland zonder cancelcultuur.
De overheid als maakbaarheidsproject
Door mensen te degraderen tot cijfertjes en statistieken en een overheid die zich heeft verschanst in silo’s vol met juristen, economen en bestuurskundigen, is de Nederlandse samenleving de laatste decennia er meer een van individuen en polarisatie geworden. Polarisatie wordt ook door politici aangejaagd. Dit gebeurt door mensen met een – voor hen – minder welgevallige mening, weg te zetten als dom, domrechts, wappies of proteststemmers. Politici noemen dagelijkse zorgen en vragen ‘verjaardagspraat’, of ‘borrelpraat’, of ‘onderbuikgevoelens’. Een bij veel Nederlanders populair programma als Vandaag Inside, dat seizoen op seizoen de hoogste kijkcijfers haalt, wordt neergezet als voetbalkantine-tv. Alsof het allemaal pruttel-tv is voor lallend volk dat nergens verstand van heeft.
Dagelijkse zorgen, maar ook dagelijkse grappen weghonen als kroegpraat, borrelpraat en verjaardagspraat. Ik vind dat verschrikkelijk. Verschrikkelijk. Het dedain dat daarmee wordt uitgestort over gewone mensen, met gewone levens, gewone banen, gewone verlangens en behoeftes, gewone families, gewone humor, is ronduit stuitend. Jouw mening nemen we niet serieus. Jouw grap is fout.
En het ergste is: de politici die dit doen, hebben het zelf niet eens door.
Op verjaardagen, bij borrels en in de sportkantine, worden namelijk juist de zaken des levens, de dagelijkse zorgen en wensen besproken. Dat is de plek waar het leven op tafel wordt gegooid. En onderbuikgevoelens zijn ook gevoelens. Wij hebben juist als taak dit serieus te nemen en mensen zich gezien en gehoord te laten voelen. En natuurlijk hoef je het niet met elkaar eens te zijn. Maar mensen zien en horen, leidt juist tot gesprekken en respect voor elkaars mening.
Zelfs verkiezingsprogramma’s gaan niet meer over de ziel van een partij en welke visie zij hebben op Nederland, maar over nauwe financiële keuzes, die je als een computerspel bij het Centraal Planbureau aanlevert, zodat je ‘mee mag doen’. In spreadsheets wordt dan berekend wat je plannen ons gaan kosten. Maar niet: wat levert het ons als samenleving en gemeenschap op? Een verkokerde blik in plaats van een brede blik.
Niet alleen welvaart, ook welzijn.
Werk, inkomen, wonen, onderwijs, gezondheid, welzijn, sociale cohesie en leefomgeving doen er allemaal gelijktijdig toe. In de nieuwe Kamerperiode moet dit allemaal veel nadrukkelijker op elkaar worden betrokken. Er moeten natuurlijk altijd keuzes worden gemaakt (en veelal uitgeruild; niet alles kan tegelijk), maar ik zou willen dat de politiek de komende jaren steeds alle belangen (economisch, sociaal, ecologisch, maatschappelijk) op tafel heeft en weegt.
Dit heeft ook gevolgen voor hoe we aankijken tegen de Rijksbegroting, en de inrichting van het Kamerwerk. Bouwen en wonen is een sociale opgave. Nadenken over ons platteland en de landbouw is ook een sociaal vraagstuk en gaat niet alleen over stikstof of geld. Het gaat om de integrale, brede afweging, anders kom je niet goed uit en neem je mensen niet serieus. Maar het is dus ook een institutionele opgave. Hoe richten we onze besluitvorming (en het Kamerwerk; ministeries; kabinetsposten) in en hoe willen we de werkwijze veranderen (ook als de wetgeving dat nu belemmert).
Dames en heren,
De overheid moet stoppen met een groot bedrijf te zijn, waar de menselijke maat – misschien niet eens doelbewust – naar de tweede plaats is verdrongen, en waar alles draait om geld en efficiency. Een overheid die compleet lijkt doorgeschoten in de drang om een volmaakt product neer te zetten waarbij de eindgebruikers (wij) steeds meer inbreuk voelen in onze individuele vrijheden.
Mensen zijn overgelaten aan concurrentie en marktwerking op plekken en in omgevingen in de samenleving waarin dat juist nietmoet. Dit terwijl tegelijkertijd de kleinste handelingen door werkgevers, werknemers en individuele burgers tot zeven cijfers achter de komma verantwoord moeten worden.
Allemaal controledwang, toezichthoudersmentaliteit en scepticisme naar onze eigen burgers. Terwijl de overheid er is voor burgers en niet andersom!
En los van het feit dat dit allemaal onnodig veel geld kost, heeft de vinkjescultuur die de overheid heeft gecreëerd, gevolgen in alle lagen van de bevolking. Docenten hebben steeds minder tijd voor leerlingen. Verpleegkundigen hebben steeds minder persoonlijke tijd voor hun patiënten. Ondernemers zijn drukker met administratie en controles dan met de praktijk. Boeren zijn boekhouders geworden, agenten zitten meer achter hun bureau dan dat zij op straat kunnen zijn. Huisartsen hebben geen tijd meer voor hun patiënten. En al die nodeloze bureaucratie kost miljarden. Miljarden die wij zouden kunnen stoppen in zorg, onderwijs en politie bijvoorbeeld.
Miljarden verspild omdat de overheid ons wantrouwt in plaats van vertrouwt. Omdat de overheid ons ziet als fraudeurs, zeurpieten en mensen die ‘er toch geen verstand van hebben’. Een overheid die beleid maakt op basis van wantrouwen in plaats van vertrouwen. En daardoor mensen in de ellende stort, tegen muren aan laat lopen en in de knel laat zitten. Kijk naar het toeslagen-schandaal, de aardbevingsschade, de watersnoodramp in Zuid-Nederland en de misstanden in de jeugdzorg, om maar wat te noemen.
Mijn oma zei me eens: loop mee met de zwakkeren, dan weet je zeker dat niemand achterblijft. Ik vond dat een mooie. En nee, je kunt niet bijna 18 miljoen mensen allemaal even tevreden houden, dat snap ik ook wel. Maar het moet wel het uitgangspunt zijn. Als we dat nou eens proberen, dan komen we al een heel eind.
En wie zijn die zwakkeren dan? Mensen met minder inkomen of geld, mensen met minder sociale contacten, mensen die minder geschoold zijn, mensen die in een minder leefbare omgeving opgroeien of wonen, mensen met een kwetsbare gezondheid. Iedereen die op al deze economische, sociale, persoonlijke en culturele hulpbronnen laag scoren, ervaren minder weerbaarheid en meer kwetsbaarheid.
Tweedeling
In de COVID-periode is de polarisatie en de tweedeling in de samenleving allemaal nog eens verergerd. Mensen die niet wilden of konden worden gevaccineerd, werden weggezet als wappies en gekkies. Demissionair voormalig minister van VWS Hugo de Jonge noemde het een ‘epidemie van de ongevaccineerden’ en nam deze woorden nooit terug. Door de vaccinatiedrang, lockdowns, de QR-code en de hemel zij dank nooit ingevoerde, maar wel vergevorderde, 2G zijn mensen en families tegen elkaar opgezet. Zijn families uit elkaar gevallen. Hebben kinderen en kleinkinderen hun ouders en grootouders lange tijd niet kunnen zien en in veel gevallen zelfs geen afscheid mogen nemen op het sterfbed. Mensen werden geweigerd in cafés, in bioscopen, in theaters.
Tegen kinderen werd gezegd dat ze beter niet naar opa of oma konden gaan, omdat als zij ze zouden besmetten opa of oma misschien wel ziek kon worden en doodgaan. Tegen kinderen! Ik vergeet nooit dat Unicef ons als politiek een brief schreef met het pleidooi om te stoppen om dit op de schouders van kinderen te leggen. En ik vergeet nooit – en zal dit altijd blijven noemen – de man die mij mailde hoe kapot hij was omdat hij uit het kerkkoor was gezet omdat hij niet gevaccineerd was. 58 jaar was hij lid geweest van dit koor. 58 jaar! Zijn hele leven lag daar. Zijn vrienden waren daar. Weggestuurd.
Of de mail van de mevrouw aan wie haar familie had verboden om afscheid te nemen van haar stervende vader, omdat ze niet was gevaccineerd.
Wij hebben mensen dit aangedaan. Ik hoop dan ook vurig dat de parlementaire enquêtecommissie, nadat de nieuwe Tweede Kamer is geïnstalleerd, alsnog wordt geformeerd en haar werk gaat doen. Nee, niet alles ging fout. Er gingen ook dingen goed. Het is daarom tijd dat wat goed ging én wat fout ging, op tafel komt. Op een democratische wijze.
Alle trends die ik heb genoemd, hebben ons als samenleving ingrijpend veranderd. Als we niet oppassen, raken mensen verder in zichzelf gekeerd. Raken ze nog meer sociale samenhang kwijt. Gaan mensen verder vereenzamen, vinden ze nog moeilijker aansluiting bij elkaar, en komt onze gemeenschapszin verder onder druk te staan. En als we minder gemeenschappelijk hebben, worden we het ook minder snel eens over welke problemen we nou willen oplossen. Dit is de individualisering van onze samenleving die we moeten stoppen.
Ik ben de eerste om toe te geven dat hierin soms een contradictie lijkt te zitten. Het is zowel een probleem dat de overheid zich terugtrekt uit Nederland, als dat diezelfde administratieve staat zich overal mee lijkt te bemoeien. Dit laat zich verklaren door het eerdere punt dat over de witteboordenoverheid werd gemaakt. De overheid – en daarmee haar prioriteiten – is in toenemende mate een maakbaarheidsproject van theoretisch opgeleiden geworden. Mensen die het geluk hebben nooit de consequenties van falend maakbaarheidsbeleid te zullen voelen. Wie het wel raakt, zijn de mensen die in gemeenschappelijkheid en in vrijheid een simpel, maar waardig, bestaan nastreven. De ‘kleine luyden’ van Abraham Kuyper. Hun noden zijn niet gediend bij een overgretige overheid, maar juist bij een overheid die haar kerntaken en haar functie als vangnet goed op orde heeft.
De staat van de samenleving
En terwijl de samenleving individualiseert, is er tegelijkertijd de behoefte aan erkenning en waardering. Wij mensen blijven namelijk diep in ons bestaan sociale dieren. We hebben het simpelweg nodig! Daardoor zie je in de lagen van de samenleving waar individualisering het meeste voorkomt, dat er meer behoefte ontstaat aan aansluiting bij sociale groepen, subculturen. Mensen willen opvulling van de leegte die individualisering achterlaat. Deze groepen, subculturen en gemeenschappen hebben echter vaak ook hun eigen verzameling aan normen, waarden, tradities en symbolen ontwikkeld. Het lijkt dan ook dat ze met elkaar bestaan, maar eigenlijk bestaan ze los van elkaar, met weinig onderlinge cohesie.
Dit, gepaard met steeds slimmere algoritmes die ons vooral voeden met informatie die we willen zien, maakt dat er echokamers ontstaan waarin we alsmaar overtuigd blijven worden van ons eigen gelijk en omringd zijn door mensen die er precies zo over denken.
En ons gelijk zijn we steeds harder en steeds scherper gaan verdedigen. Nu is daar op zich niets mis mee. Een van de kenmerken van een open en democratische samenleving is juist dat allerlei standpunten op het scherp van de snede bediscussieerd moeten kunnen worden. Dit komt namelijk voort uit een absolute vrijheid van het spreken. Maar bij die vrijheid hoort ook een verantwoordelijkheid. Het feit dat je alles kan zeggen betekent niet dat je alles daarom ook moetzeggen.
En daar nu gaat het vaak mis. We zijn namelijk een brug over gegaan waarin dit soort maatschappelijke gesprekken niet meer vanuit een positie van wederzijds respect plaatsvindt, maar – opnieuw – juist vanuit wantrouwen. Wantrouwen tegen de ander, wantrouwen tegen ‘de groep’ waarbij hij of zij hoort en wantrouwen tegen de daadwerkelijke beweegredenen.
Het doet mij denken aan het prachtige nummer van Simon and Garfunkel (Sounds of Silence).
People talking without speaking
People hearing without listening
People writing songs that voices never share
No one dare
Disturb the sound of silence
We spreken wel, maar praten niet. We horen wel, maar luisteren niet. Iets kan niet meer goed zijn als het niet in MIJN wereldbeeld past of door gelijkgestemden wordt verkondigd. In de Tweede Kamer – verdorie de plek waar juist een open gesprek moet worden gevoerd – gebeurt dit aan de lopende band.
Jij wilt geen gewelddadige pushbacks van vluchtelingen? Oh, dus jij wilt een tsunami van Afrikaanse gelukszoekers in Nederland!
Jij wilt een ander stikstofbeleid? Oh, dus jij bent tegen de natuur!
Jij hebt vraagtekens bij windmolens op zee en zonnepanelen op landbouwgrond? Oh, dus jij vindt dat onze kinderen en kleinkinderen mogen verzuipen als de zeespiegel stijgt!
Maar ook; Dus jij bent kritisch op boeren? Dan mag je nooit meer eten.
Deze manier van polariseren, zaait haat, agressie en vijandigheid in de samenleving. Dit smoort het maatschappelijk debat in de kiem. Dit zorgt voor een grimmige, onveilige omgeving. Dit weerhoudt mensen ervan om actief deel te nemen aan het maatschappelijk debat.
Deze polarisatie vindt overal plaats. Niet alleen thuis, maar ook in debatcentra, hogescholen, universiteiten, talkshows en digitaal. En wij als volksvertegenwoordiging pakken onze rol niet. Wij doen er vrolijk aan mee. Let maar op de komende maanden tot 22 november. Ik hoor nu al bij fracties dat ze die of die gaan pakken. Dat ze partij A of partij B gaan aanvallen. Geen visie, geen gesprek over wat je als partij wilt. Nee, we gaan elkaar pakken. Nou, ik pas ervoor. Dan maar een softie. Ik heb er helemaal geen zin in. En ik weet zeker: het gros van Nederland heeft er geen zin meer in.
De polarisatie laat al zien – en dit zal verergeren – dat we dan maar onze mond gaan houden. De dialoog niet meer met elkaar aangaan, maar deze juist zullen vermijden. En als we hem wel aangaan, is het niet om een goed gesprek te hebben, maar vooral om de ander in zijn of haar ongelijk te bevestigen en zo de eigen echokamer in stand te houden.
We horen wat er gezegd wordt om snel en venijnig te reageren, maar we luisteren niet. We spreken om ons gelijk te bewijzen, maar praten niet. Stemmen verstommen en zo sterft een democratie, als we niet uitkijken. Een wijs man in Den Haag sprak vorig jaar deze zorg tegen me uit. ‘De democratie kan kapot.’ En ik geloof hem.
En de democratie sterft niet met een revolutie, maar met gesprekken die stilvallen. Omdat we ze niet meer willen of durven aangaan. Omdat het stille midden de publieke zenders uitzet, de krant definitief dichtslaat, geen comments meer leest online of besluit het maar niet meer over politiek te hebben. De stilte, oftewel The Sounds of Silence, die het achterlaat, zal razendsnel worden ingevuld door de extremen aan de flanken. Je moet ergens voor of tegen zijn en ben je niet voor, dan ben je tegen. Ben je niet met mij, dan ben je tegen mij. Mensen worden zo met de rug tegen de muur gezet, terwijl de meeste mensen heel goed nuances kunnen aanbrengen en snappen dat er bij elk vraagstuk voors en tegens zijn. En precies deze groep krijgt dan geen stem meer. En dat is ontwrichtend voor onze democratie. Want juist deze groep is de verbinding tussen de flanken en verdient een duidelijke politieke vertegenwoordiging. En ik ben ook eerlijk: ik weet het ook niet altijd en ik kan ook niet alles. Maar ik wil het wel weten en ik wil het wel kunnen en elke dag is voor mij een leerproces.
Iedereen, ook ik, heeft hierin een rol. Wij zijn met zijn allen de hoeders van het vrije en open gesprek. De overheid kan dit niet alleen en wij mogen niet verwachten dat dit opgelost gaat worden louter en alleen vanuit Den Haag. Wij moeten het gesprek gaande houden, en ervoor zorgen dat iedereen mee kan doen met dit gesprek! Dat is het enige middel tegen echokamers en tegen polarisatie. Een echt gesprek waarin oprecht naar elkaar geluisterd wordt.
Van verticale naar horizontale zuilen
Subculturen zijn overigens niet altijd slecht geweest voor de Nederlandse samenleving. Ons huidige politieke bestel is eigenlijk gebouwd op een akkoord tussen voormalige subculturen: de zuilenpolitiek. Dat werkte vroeger goed. Het waren verticale gemeenschappen die verschillende economische klassen verenigden. De katholieken, protestanten, liberalen en socialisten. Binnen een zuil keken mensen naar elkaar om. Mensen met een hoger inkomen en meer macht kwamen op voor de lagere economische klassen binnen hun eigen verticale zuil. Hierdoor werden de problemen van elke laag goed vertegenwoordigd. Hierdoor kon de theoretisch opgeleide top van de Partij van de Arbeid de belangen van hun arbeidersachterban goed verdedigen. Dit maakte gigantische groepen mensen die nooit toegang hadden tot politieke invloed ineens onderdeel en actief aandeelhouder van Nederland, zijn maatschappelijk middenveld en zijn overheid. En zo konden zij een bijdrage leveren aan het Nederlandse verhaal.
Maar tegenwoordig zijn zuilen horizontaal. Of liever gezegd, het zijn meerdere bubbels. In deze bubbels zitten mensen bij elkaar in een zuil met eigen partijen, eigen vakantieoorden, eigen sportclubs, eigen onderwijsinstellingen, eigen economische posities en eigen media. Contact met mensen uit andere lagen van de bevolking is minimaal. De rijken zitten bij de rijken, de armen zitten bij de armen, de middenklasse zit bij de middenklasse, de praktisch opgeleiden zitten bij de praktisch opgeleiden, de universitair en theoretisch opgeleiden zitten bij de universitair en theoretisch opgeleiden. Is dit een probleem? Ja, bijvoorbeeld bij universitair opgeleiden met hogere inkomens in een eigen bubble is dit problematisch. Zij vormen namelijk de laag die ook vaak politici, beleidsmakers en bestuurders levert. Vroeger kon je erop vertrouwen dat de elite van jouw zuil ook jouw belang behartigde. Dat gevoel zijn mensen kwijt, want die elite is zijn eigen bubbel geworden.
Een gewone boomer-vrouw van dik in de vijftig met overgewicht en met alleen een havo-opleiding die woont in een rijtjeshuis in Deventer en Kamerlid is, wordt door die bubbel als een rariteit gezien. Die wordt door mensen in deze bubbel ook weleens smalend Ma Flodder genoemd. Of juffrouw Jannie. Ja, ook journalisten, zoals de zeer vriendelijke, maar wel wat elitaire Jort Kelder, die enkele weken geleden over mij zei op Radio 1: ‘Dan krijgen we straks Ma Flodder, die ineens premier kan worden.’
Nou, hoe ironisch is het voor de heer Kelder en alle andere Ma Flodder-noemers, dat het vandaag exact 25 jaar geleden is dat de laatste aflevering van de serie Flodder op tv werd uitgezonden. En dat de nieuwe Ma Flodder nu terug is op tv om de HJ Schoo-lezing te doen.
Halsstarrige gemeenschapszin
Ondanks de individualisering en de maatschappelijke vervreemding van het openbaar bestuur zijn er zeker nog stevige gemeenschappen met een sterke identiteit en sociale cohesie te vinden in ons land. Kijk naar een regio als de Achterhoek of Twente, waar mensen zichzelf ‘Achterhoeker’ of ‘Tukker’ noemen. De Zaanstreek, waar mensen zich Zaankanter noemen. Den Helder, waar mensen zich Jutter noemen. Of de eilanden, waar mensen zich eilander noemen. Daar voelen mensen zich verbonden in hun culturele identiteit. Het is die verbinding die je terugziet in de rijke tradities van Poasboakes (paasvuren) in Salland en Twente, het carbidschieten in Noordoost-Nederland, de dorpskermissen, het carnaval in Brabant en Limburg, het eiergooien in Tollebeek, het Kallemooifeest op Schiermonnikoog, de Poaskeerls in Ootmarsum, of de trekkerslep in Hooghalen.
De oorzaak én het gevolg hiervan is dat mensen elkaar kennen, elkaar begrijpen, elkaar wat gunnen, elkaar in hun waarde laten en naar elkaar omkijken. Het faciliteren en in stand houden van dergelijke culturele tradities helpt dan ook mee aan de versterking van de sociale cohesie en noaberschap in onze regio’s en streken. Dit is van groot belang omdat juist daar waar mensen zich verbonden voelen, de effectiviteit van de democratie het sterkst is en de maatschappelijk vraagstukken het best worden opgelost. Het is juist die vertrouwde omgeving die mensen missen. Of bang zijn te verliezen in de wereld van het doorgeslagen ego en de getallenreeksen van het spreadsheetbeleid. Gezien de ontwikkelingen in de regio zijn die zorgen zeker legitiem.
De openbaring van de regio
Het rapport Elke regio telt! is een uitgebreide en goed onderbouwde uitwerking van ontwikkelingen die mensen in die regio’s al heel lang zien: de verschraling van voorzieningen, dus de pinautomaat die verdwijnt, de dorps- of wijkagent die is verdwenen, de bus die niet meer rijdt, de dorpsschool die moet sluiten en/of het zwembad dat dicht moet. Het is allemaal een beleidsfocus op grootstedelijke gebieden, te kortdurende en kleinschalige Rijksondersteuningsprogramma’s voor regio’s en onvoldoende oog hebben voor de uitdagingen in regio’s. Voor Den Haag leek het rapport een openbaring, voor miljoenen mensen in Nederland stond er weinig nieuws in.
De leefbaarheid van een gebied is voor een groot gedeelte afhankelijk van de mate waarin mensen in hun behoeften kunnen worden voorzien. Helaas zijn er steeds meer gebieden in ons land waar de aanwezigheid van basisvoorzieningen niet vanzelfsprekend meer is. Dit komt door een neerwaartse spiraal als gevolg van een overheid die uit de dorpen en kernen vertrekt omdat de instandhouding van dergelijke voorzieningen drukt op de overheidsuitgaven.
Welvaart versus welzijn…
Maar geld kan en mag niet áltijd een reden zijn om ergens op te bezuinigen. Het getuigt juíst van noaberstatelijkheid als een overheid zorg draagt voor de leefbaarheid van haar regio’s. Of haar inwoners de ruimte geeft om de aanwezigheid van voorzieningen zelf te organiseren. Zoals op het platteland ook soms gebeurt. Kijk naar het Kulturhus in Hoge Hexel, Twente. Daar hebben tal van verenigingen onderdak. De financiering van het Kulturhus wordt door de verenigingen zelf opgebracht. Zo wordt daar bijvoorbeeld elk jaar een trekker-, vrachtwagens-, auto- en motorcross gehouden: Hexel on Wheels. Voor de groene lobby een nachtmerrie misschien, al die ronkende motoren op fossiele brandstof wat zo snel mogelijk verboden moet worden, maar voor het dorp is het, behalve een sociaal samenzijn met de opa’s, oma’s, vaders, moeders, kinderen en de jeugd onderling, brandstof voor het Kulturhus. De opbrengst uit de toegangsbewijzen vloeit immers rechtstreeks terug in de kas van het dorpshuus en verenigingen kunnen daardoor blijven bestaan. En zo draagt niet alleen Hexel on Wheels, maar elke vereniging bij aan behoud van de sociale binding in het dorp. Boeren en burgers samen.
En vergeet ook niet de rol van boeren en bedrijfsleven, vaak familiebedrijven, in sociaal-culturele evenementen in de regio’s. Vaak leveren ze vrijwilligers, ondersteunen ze lokale feesten en sportevenementen of stellen ze – in het geval van boeren – hun weiland ter beschikking voor een feest en helpen ze mee met het opbouwen van het feestterrein.
De regio’s, ook de ‘zwakke’ regio’s, moeten worden versterkt, ook met betaalbare woningen, om ook de winkeliers, de bouwvakkers, de arbeiders, de schooljuf of -meester, de verpleegkundige, de brandweerman en de automonteur in de regio’s te houden.
Dames en heren,
Mensen vragen niet veel van de overheid. Wij vragen veel van hen. Mensen willen gewoon hun geld kunnen pinnen, hun kind naar school kunnen brengen, hun brief op de post kunnen doen, met het ov of de auto naar hun werk kunnen, indien nodig naar de huisarts en zo af en toe een duik in het publieke zwembad kunnen nemen. Helemaal geen vreemde eisen, toch? In veel gevallen zijn voorzieningen niet alleen praktisch, maar ook noodzakelijk. Hoe valt het uit te leggen dat een huisartsenpraktijk in een dorp als Petten verdwijnt? Inwoners (onder wie ouderen) die zijn aangewezen op het openbaar vervoer, zijn langer dan anderhalf uur onderweg naar de nieuwe locatie. Dit is slechts één van de honderden voorbeelden dat voorzieningen nog steeds verdwijnen van het platteland.
De beleidsfocus op grootstedelijke gebieden speelt deze voorzieningenongelijkheid onbedoeld in de hand. Het idee om de volgens beleidsmakers ‘sterke’ regio’s sterker te maken zorgt ervoor dat de regio’s die men als ‘zwak’ bestempelt, alleen maar verder achter komen te staan. Grote investeringen in ruimtelijke én sociale economie worden al jaren vooral gedaan in de Randstad en veel te weinig in andere regio’s. Er is institutioneel urbanisme in onze overheid en in haar beleid geslopen. Het nationale beleid zou er veel meer op gericht moeten zijn om van álle regio’s in ons land, ongeacht hun directe getalsmatige economische impact, succesregio’s te maken.
Hiervoor is een herstructurering van de te kortdurende en kleinschalige Rijksondersteuningsprogramma’s voor regio’s noodzakelijk. Het feit dat er ‘Regio Deals’ zijn die enigszins in de financiële behoefte van regio’s voorzien, is an sich goed. Maar de wijze waarop deze financiering tot stand komt, is op zijn zachtst gezegd problematisch te noemen. Er is één centrale pot geld waar regio’s met elkaar moeten concurreren om er iets uit te krijgen zodat ze hun omgeving leefbaar kunnen houden. Dergelijke financiering zou juist structureel moeten zijn en beschikbaar moeten zijn voor alle regio’s. We moeten juist niet concurrentie tussen regio’s, maar samenwerking met regio’s stimuleren.
Er is onvoldoende oog voor de uitdagingen in en verschillen tussen regio’s. Zeeuws-Vlaanderen is anders dan de Veenkoloniën, en het Friese Wommels is anders dan Parkstad Limburg. Elke regio kent zijn eigen identiteit, zijn eigen vraagstukken én eigen kansen. We moeten ons niet laten verleiden door de vermeende efficiëntie van one size fits all-beleid, ofwel één maat past iedereen-beleid, maar de regionale diversiteit in ons land erkennen en waarderen.
Al deze ontwikkelingen schaden de kwaliteit van leven in grote delen van ons land, vergroten de kansenongelijkheid en verkleinen de saamhorigheid. Het is funest voor het vertrouwen in de politiek en het openbaar bestuur en ook dit schaadt daarmee onze democratie.
Het bestuurlijk bestel zoals we dat al sinds 1848 hebben, is broodnodig aan vernieuwing toe. Het niveau waarop wij besturen, correspondeert niet met het niveau waarop mensen zich met elkaar verbonden voelen, het niveau waarop mensen werken en handelen en het niveau waarop mensen naar elkaar omkijken. Dát niveau is namelijk het regionale niveau. Soms sluit dat aan op een provincie, maar soms ook niet. Kijk bijvoorbeeld naar het Groene Hart, een regio met 720.000 mensen verbonden door economie en cultuur, maar door provinciale grenzen electoraal in drieën gesplitst en bestuurlijk onderworpen aan de wil van omliggende grote steden. Gemeenten spelen daarop in door in regionaal verband met elkaar op te trekken, maar intussen blijft de nationale politiek in haar eigen bubbel hangen.
Er is een luide roep om meer inclusiviteit in het openbaar bestuur, die goed is voor de kwaliteit van onze democratie. Maar de inclusiviteitsdiscussies gaan zelden over de inclusie van de fabrieksarbeider, de politieagent, de verpleegkundige, de kapper en de boer of boerin. Het gevolg daarvan is dat de overheid zich vervreemdt van de maatschappij die ze poogt te besturen. Denk hierbij nogmaals even aan de aardbevingsschade of de overstromingen in Zuid-Nederland. Verzekeraars en consultants worden door de weinig invoelende overheid ertussen gezet. Ik herinner mij een interactie tussen een gedupeerde en de verzekeraar:
Verzekeraar: ‘Is uw huis overstroomd door de regen of het water?’
Gedupeerde: ‘Het komt door de regen.’
Verzekeraar: ‘Sorry, maar dan keren we niet uit. Het moet door het water komen.’
Gedupeerde: ‘Maar het water kwam door de regen.’
Verzekeraar: ‘U zei dat het door de regen kwam. Computer says no.’
Denk aan het toeslagenschandaal, de stikstofcrisis, de tol van de Zeeuwse Westerscheldetunnel, de bereikbaarheid van zorg op de Waddeneilanden of het drama rond kanaal Almelo-De Haandrik in Twente. In dossiers als deze is het perspectief van de arbeider, de boer, de burger én de regio onvoldoende meegewogen. Het gevolg hiervan is een toename van de al toenemende polarisatie in ons land, waarin verschillende maatschappelijke groepen met elkaar in botsing komen en het vertrouwen in de politiek en ons democratisch bestel verder daalt.
De democratie kan kapot…
Ons land heeft veel inwoners met verschillende identiteiten en belangen, maar weinig fysieke ruimte om iedereen volledig zijn zin te kunnen geven. De verbinding zoals we die op regionale schaal zien, moeten we op landelijk niveau borgen om samen de uitdagingen van vandaag en de toekomst aan te kunnen gaan. Dát is de verbinding tussen ‘Boer’ en ‘Burger’ waar wij voor staan. Het is de diversiteit in ons land, de verschillen tussen de periferie en het centrum, het platteland en de stad, die erkend moeten worden. Niet alleen omdat wij iedereen in hun waarde willen laten, maar ook omdat de verschillende inzichten van verschillende mensen ook van meerwaarde zijn om een vraagstuk te bekijken en op te lossen. De overheid zou veel meer moeten uitgaan van sociale impact, in plaats van efficiëntie. Veel meer van wat iets oplevert, in plaats van wat iets kost. Zolang veranderingen in de landbouw worden uitgedrukt in stikstof, koeien en geld, slaan we de plank mis. Wat is, behalve de ecologische impact, de sociale en maatschappelijke impact van de landbouwtransitie? Daarover zou het moeten gaan.
De wederopbouw van Nederland
Kan ik met de BBB dit alles dan zomaar even oplossen? Nee, zo maakbaar is de wereld helaas niet. Was het maar zo’n feest. En helaas heb ik geen toverstaf. Onze weg naar een overheid die alle regio’s en alle lagen van de bevolking weer deelgenoot maakt van Nederland, gaat in kleine stapjes over vele jaren. Maar daarom zijn wij wel in de Kamer gekomen. Om deelgenoot te worden en te zijn van de oplossing. Wij willen dan ook graag verantwoordelijkheid nemen in een nieuw kabinet.
We moeten Nederland weer besturen als een land met ambitie en visie. Nederland is niet een pindakaasfabriek waarin je met spreadsheedmanagement tot winst kan komen.
Toen dit land na de Watersnoodramp van 1953 begon te bouwen aan de Deltawerken, was dat niet niks. De kosten aan mankracht en geld waren immens. Maar iedereen wist dat het nodig was.
‘Kop d’r veur! Anpakk’n!’ was het motto.
Het heeft Nederland veiliger en welvarender gemaakt. En het kon bovenal rekenen op brede steun in de samenleving. Of denk aan de wederopbouw van ons land na de vernietiging van de Tweede Wereldoorlog. Ons land lag in puin, maar we hadden allemaal een duidelijk doel voor ogen: een bruisend land met herstelde dorpen en steden, moderne woningen voor iedereen en een land waarin iedereen deelgenoot was en waar niemand achter zou blijven. Iedereen voelde dit tot in het diepst van zijn en haar persoon. Het was een verhaal waarin iedereen een rol had en ook bereid was die rol te vervullen. Niet alleen vanuit eigenbelang, maar ook voor de ander.
Nu kijken we in Nederland niet meer naar de toekomst voorbij de volgende kabinetsval. Elke keer komt er ‘een nieuw verhaal’ in plaats van dat er eens een doorlopend verhaal komt. Zoals Arendo Joustra, een paar weken geleden terecht schreef. ‘Kamerleden moeten niet denken dat “nieuw beleid” iets oplost, zorg eerst maar eens voor goede uitvoering van het bestaande beleid.’ Of in de samengevatte woorden van Groen van Prinsterer, een van de grondleggers van onze hedendaagse politiek: ‘Regeren is iets anders dan administreren.’ Waaraan ik nog wil toevoegen: niet alleen de overheid is verantwoordelijk voor goede uitvoering van bestaand beleid, ook instellingen en bedrijven moeten daarin deelnemen.
Om gemeenschappen in Nederland te laten bloeien is ambitie op vier vlakken nodig;
1) Nederland geeft alle inwoners via goede bereikbaarheid voor iedereen, toegang tot de essentiële voorzieningen.
2) We geven ruimte aan en koesteren onze maakindustrie, familiebedrijven en ondernemers.
3) We omarmen de strategische en maatschappelijke waarde van onze hoogwaardige en betaalbare voedselproductie.
4) We zorgen voor verantwoordelijk, bescheiden, integer en empathisch leiderschap.
We snoeren dit niet dicht met wet- en regelgeving, maar houden ruimte en lucht voor mensen en bedrijven om het goede te doen.
Toegang voor iedereen
Een belangrijk onderdeel om ervoor te zorgen dat regio’s en lagen van de samenleving deelgenoot kunnen zijn in Nederland, is toegang. Toegang tot de instituten, toegang tot onderwijs, toegang tot de rechtspraak, een huisarts, een bank, politiekantoren, de zorg en een gemeentehuis. Toegang tot essentiële voorzieningen! Maar bovenal toegang tot elkaar. Zowel fysiek als online, omdat we in deze tijd ook moeten erkennen dat veel mensen de weg niet vinden in de digitale wereld. Steeds dezelfde groepen mensen ervaren dat hun toegang tot de overheid en samenleving afneemt. Zowel de overheid als het bedrijfsleven moet zorgen voor gelijkwaardige toegang tot alle maatschappelijke en politiek-bestuurlijke systemen.
En het belangrijkste voor toegang is dat je er ook kan komen.
Een simpel voorbeeld. Als je in Bellingwolde woont en je wilt een baan in Den Haag, dan moet je met het openbaar vervoer per dag negen uur reizen. Negen uur!
Dan is je ambitie als jonge man of vrouw, zonder auto, letterlijk onbereikbaar. Hetzelfde geldt voor het volgen van opleidingen en werken in andere delen van het land. Zelfs naar Assen, een stuk van 55 kilometer vanaf Bellingwolde, ben je al bijna twee uur onderweg. In de Randstad ben je voor dit soort afstanden minder dan een uur onderweg.
Bellingwolde is daarin verre van uniek. Duizenden dorpen zijn steeds slechter toegankelijk in een land waar steeds verder moet worden gereisd voor basisvoorzieningen omdat alles centraliseert en verdwijnt uit de regio. Zelfs in dorpen als Mijdrecht, De Kwakel en Ilpendam, hier maar dertig minuten vandaan, voelt het soms alsof de overheid het heeft opgegeven.
Hierdoor maakt het uit waar je bent geboren. Het is bepalend in de mate waarop je kansen kan benutten en bereiken. En dat is schandalig! Nederland hoort een land te zijn waar iedereen, ongeacht of je in hartje Utrecht of in het Brabantse Boekel woont, toegang moet hebben tot kansen!
Om iedereen deelgenoot te kunnen laten zijn in het Nederlandse verhaal, moet het Nederlandse verhaal ook bereikbaar zijn. Niet alleen vanuit economisch oogpunt, maar ook en juist vanuit de sociale noodzaak. Het is een kwestie van willen en niet van kunnen. Want, ongeacht of je diep in grensgebieden, de buitenwijken van Rotterdam of op de Wadden woont: Nederland moet een land zijn dat voor iedereen werkt en voor iedereen bereikbaar is. Alle onderdelen, alle lagen en alle regio’s. Alle Nederlanders.
En nee, dit gaat ook niet over één nacht ijs. Maar we moeten er wel mee beginnen. Niet blijven roepen: dat duurt nog wel tien jaar, en vervolgens niets doen. Want dan is het over tien jaar nóg tien jaar.
Een waardige maakindustrie
Als tweede is er economische en industriële ambitie nodig in Nederland. Het op waarde schatten van de plekken waar miljoenen mensen hard aan het werk zijn om ons brood te verdienen. Innovatie en daarmee verdere verduurzaming aanjagen, importeren en exporteren en in behoeften voorzien.
Tot de hele overheid moet doordringen dat het geld dat uitgegeven wordt, eerst ook verdiend moet worden. In landen als Frankrijk en de Verenigde Staten is het inmiddels ingedaald dat er krachtige industriepolitiek nodig is om de waarde van hun industrieën en al die miljoenen mensen die er werken te erkennen en te versterken. Nederland mag niet achterop raken! En Nederland moet zijn maakindustrie behouden, om niet nog meer afhankelijk te worden van het buitenland.
Maakindustrie is meer dan strategische onafhankelijkheid van grootmachten als China en Rusland. En het is meer dan extra belastingcenten in de staatskas. Werk is waardigheid. Hard werken, iets creëren en zo brood op de plank brengen voor je gezin, geeft voldoening en trots aan mensen en gemeenschappen. Dan doe je ertoe.
Ja, het kan nog veel duurzamer, maar het pad daarheen moet menselijker, realistischer en waardiger. Als we kiezen voor een klimaatrevolutie in plaats van evolutie, dan zal onze industrie instorten en zullen normale mensen de strijd tegen klimaatverandering de rug toekeren. We moeten kijken naar draagbaarheid, haalbaarheid en uitvoerbaarheid van klimaatbeleid. Ook dit moeten we niet vanuit één perspectief bekijken. De maatschappelijke en sociale impact meewegen, zijn cruciale ingrediënten voor succes.
Voedselproductie
Dit brengt mij op het derde punt: voedsel. Tegen het einde van de eeuw neemt de wereldbevolking verder toe tot 10,5 miljard mensen. Intussen neemt het beschikbare vruchtbare land op aarde rap af, met 12.000.000 hectare per jaar. Nederland heeft als vruchtbare delta een morele verantwoordelijkheid om voedsel te produceren en mensen te voeden. Export is wat ons betreft geen vies woord, maar noodzaak. Elk land dat iets goed kan, exporteert. Duitsland kan goed auto’s maken en exporteert, Colombia kan goed koffie maken en exporteert. Sri Lanka kan goed thee maken en exporteert, Azië is goed in technologie en exporteert. Frankrijk kan goed wijn maken en exporteert. Nederland kan goed voedsel maken en exporteert. Wat we met export doen, is wereldwijd niet meer en niet minder dan het ruilen van goederen. In Nederland groeit op een paar lokale initiatieven na, geen thee, dus die kopen we in Sri Lanka, in de Franse Alpen groeien geen boontjes, dus die kopen ze van ons.
Voedsel is het goud van de 21ste eeuw. Nederland heeft geen kostbare grondstoffen zoals ijzererts of goud, maar wij hebben wel vruchtbare grond. Onze vruchtbare delta, in combinatie met een goed klimaat om voedsel te telen, een goede infrastructuur van wegen en rivieren en geen onherbergzaam land, is ons gouden ei. Als de wereld onveiliger en handel moeilijker wordt, dan zullen landen niet bij ons aankloppen voor onze consultants, financiële diensten of mediaproducties – sorry mensen. Ze zullen vragen om onze uien, onze aardappelen, ons fruit, ons vlees, onze melk, onze eieren, onze zaden. Ze zullen ook vragen om onze kennis. Maar om die kennis te hebben, heb je een sterke sector nodig. Als een kritische massa boeren, tuinders, telers en vissers verdwijnt, zal dat ook gevolgen hebben voor de bedrijven eromheen. Maar ook voor kennisinstituten als de Hogere Agrarische Scholen, het Groen onderwijs in het mbo en de Wageningen Universiteit. Kennisinstellingen die er zijn gekomen doordat onze agrarische sector zo sterk is.
Laten we het kind niet met het badwater weggooien.
Partijen die als doel hebben onze voedselproductie te verminderen, zetten de vrijheid en veiligheid van Nederland en de welvaart EN het welzijn van complete gemeenschappen op het spel. We moeten naar de landbouw kijken als een strategische en essentiële sector. Zoals de vader van het agrarisme, Thomas Jefferson, aan George Washington vertelde nadat ze de Verenigde Staten hadden gesticht: ‘Landbouw is onze verstandigste bezigheid, omdat het uiteindelijk het meest zal bijdragen aan echte welvaart, goede waarden & geluk.’
Als vierde is er ambitie nodig voor leiderschap. Lucius Quinctius Cincinnatus was een Romeinse boer aan de Tiber in de vijfde eeuw voor Christus. Op een dag, terwijl hij op zijn land werkte, werd hij benaderd door een delegatie van Senatoren. Rome stond voor een grote crisis: een naburige stam stond op het punt de opkomende republiek te vernietigen. Uit puur plichtsbesef accepteerde hij de oproep en verliet zijn boerderij om in Rome orde op zaken te stellen. Na het redden van Rome had Cincinnatus absolute macht over Rome. Maar hij legde na vijftien dagen in de stad zijn dictatorschap neer en keerde terug naar zijn boerderij om te ploegen.
Nederland kan de Romeinse reflex tot autocraten missen als kiespijn, maar heeft wel leiders nodig als Cincinnatus. Hij leert ons lessen over verantwoordelijkheid nemen, bescheiden blijven, integriteit uitstralen, en diepe empathie voor de mensen voor wie hij werkte. Er zullen altijd leiders en elites blijven, dat is niet het probleem. Het gaat erom dat die leiders veiligheid, welvaart, welzijn en rust brengen in hun samenleving. Daarin heeft de huidige generatie gefaald. De roep uit de samenleving is dan ook geen ‘opstand tegen de elite’ zoals opiniemakers het soms framen, het is een roep om een verantwoordelijke, bescheiden, integere en empathische elite.
Maar waarvoor dient dit grote verhaal? Wat ligt er nu in de kern van ‘het Nederlandse verhaal’? We hebben geen behoefte aan een ‘American Dream’ – dat staat ons niet. Ons land is niet met zo’n mentaliteit opgebouwd en zo’n samenleving moeten we niet willen zijn. Wat zijn we dan wel? Een hardwerkend, nieuwsgierig, eerlijk, nuchter en vernuftig volkje dat niet veel meer nodig heeft dan beide voeten op de grond, een gezellige omgeving met leuke mensen, gelijke kansen en een rotsvast geloof in dat wij als inwoners van Nederland elke uitdaging aankunnen. Een land waarin het fijn en zorgeloos is om op te groeien en waarin we in vrijheid ons leven kunnen vormgeven. We zijn een samenleving die al eeuwen omkijkt naar de kwetsbaren, en er samen voor zorgt dat niemand achterblijft.
We straffen niemand af omdat ze toevallig niet hoog genoeg staan op de sociale ladder, maar helpen elkaar om niet van die ladder af te vallen. De samenleving moet een vangnet zijn, maar ook een trampoline.
We moeten met zijn allen terug naar deze kern, en vanuit dit punt regie pakken over onze toekomst. Eerlijk zijn over bedreigingen die de moderne tijd met zich brengt en ons hiertegen beschermen. En ondertussen kansen die de moderne tijd biedt, omarmen. Want we mogen dan een klein landje zijn, nooit was een uitdaging te groot. Dat komt door ons, en het gevoel dat we het samen moeten doen.
Ik ben me er goed van bewust dat dit soort lezingen gaat over trends, bewegingen en ambities die soms groot en ver weg kunnen aanvoelen als je thuis op de bank zit. Maar alles wat ik vanavond heb aangekaart, is niet het doel an sich. Het eindpunt is dat iedereen in dit land zonder zorgen thuis in de tuin of achter de buis kan zitten. Waarin er geen grote zorgen zijn over werk, dure boodschappen en brandstof. Waarin er geen zorgen zijn over iets basaals als een leven opbouwen en een gezin stichten, en alles wat daarbij komt kijken. Rust en zekerheid, en een leven dat ook echt naar eigen wensen in te vullen is in plaats van dat het afhankelijk is van juist de zaken die zo ver weg zijn. Daar gaat het mij voornamelijk om.
De Noaberstaat
BBB gelooft dat Nederlanders een overheid verdienen die mensen vertrouwt en een overheid die vertrouwd kan worden. Een overheid waar jojobeleid verleden tijd is. Een regeling moet ook volgend jaar nog bestaan. Een vergunning moet ook voor de komende jaren wat waard zijn. Een betrouwbare overheid is cruciaal voor vertrouwen.
Deze overheid accepteert dat de wereld niet maakbaar is en dat ze niet alles tot in detail kan regelen, maar kaders moet stellen en als Noaberstaat als vangnet en trampoline moet dienen. Daarvoor moet deze overheid praktischer worden. Om dat te doen moeten we ook barrières wegnemen voor mbo’ers om bij de overheid te werken, en dan niet alleen als facilitair medewerker, maar ook als beleidsmedewerker, Kamerlid, minister of staatssecretaris.
Momenteel worden te veel goeie mensen met praktijkervaring tegengehouden door een diplomaplafond. In een sollicitatieprocedure moet praktijkervaring voorrang krijgen boven formele opleidingseisen.
De overheid moet daarnaast dienstbaar en integer zijn. Daarvoor moet aan de voorkant een bindend referendum op zowel nationaal als lokaal niveau mogelijk worden. De overheid moet zich niet alleen in verkiezingstijd, maar altijd, interesseren voor de mening en problemen van burgers. Bij correspondentie vanuit de overheid moet het mogelijk zijn om contact op te nemen met de behandelend ambtenaar om snel verduidelijking te kunnen verschaffen en de overheid een gezicht te geven, in plaats van een anoniem callcenter, of een onlineformulier.
Maar de overheid moet bovenal decentraal zijn. ‘We moeten de kloof tussen stad en regio dichten!’ concludeerden opiniemakers en politici foutief na de overwinning van BBB bij de verkiezingen van 15 maart. De kloof is een natuurlijk onderdeel van Nederlands culturele en sociale landschap. De echte vraag is hoe we recht doen aan die kloof. Echte bestuurlijke vernieuwing gaat via een weg van zware decentralisatie van zowel bevoegdheden als middelen. Hiervoor is een grondwettelijke herziening, waarbij de Rijksoverheid soevereiniteit deelt met provincies, geen taboe. Zodat individuele gemeenschappen, waar mogelijk, eigen keuzes kunnen maken over hoe ze hun bestuur en wetgeving vormgeven. Elkaar die ruimte gunnen zorgt ook voor tolerantie en solidariteit. De BBB is en blijft in haar haarvaten een decentralistische partij, die gelooft dat bestuur dicht bij gemeenschappen gezond en democratisch is.
Maar het vertrouwen komt natuurlijk niet terug door wat aanpassingen in de ambtenarij. Het vereist ook een regering en Tweede Kamer die respect hebben voor de dualiteit van machten in Nederland. Ben je het lam of de leeuw?
Van regeerakkoord naar regieakkoord
Partijen in de Tweede Kamer moeten inmenging vanuit de regering in hun besluitvormingsproces niet pikken. Daarom wil ik straks geen regeerakkoord, maar een regieakkoord. Een visie op langjarig beleid in Nederland waarin ondernemers, boeren en burgers het vertrouwen wordt gegeven om dit mede vorm te geven. Een regieakkoord dat een stip op de horizon zet voor Nederland. Een regieakkoord dat minimaal eens per jaar beoordeeld wordt door de hele Tweede Kamer. Zitten we op de goede weg? Waar gaat het fout? Waar moeten we bijsturen?
Geen 884 bolletjes met dichtgetimmerde afspraken, waarover de kiezer over vier jaar weer mag stemmen.
Een regieakkoord op grote lijnen. Aan welk Nederland in 2050 willen we als coalitie bouwen en wat is daarvoor nodig? Laat de details over aan verkozen volksvertegenwoordigers – dat is hun taak. We raadplegen de praktijkmensen, de vakmensen. We raadplegen de burgers.
Als BBB in de coalitie komt, dan zal ik plaatsnemen in de Tweede Kamer en mijn eigen regering stevig controleren. In de voetsporen van iemand als Frits Bolkestein, die er ook bewust voor koos geen minister of minister-president te worden. Maar als controleur van het Kabinet. Ook zijn eigen Kabinet. Juist zijn eigen Kabinet. Hij koos om leeuw te zijn, in plaats van lam.
We moeten dan ook hier en nu stoppen met van deze Tweede Kamerverkiezingen een premiersverkiezing te maken. Dat zijn ze niet. We kiezen 150 volksvertegenwoordigers die ervoor moeten zorgen dat er eerlijk en rechtvaardig overheidsbeleid is. Dat is waar 22 november over gaat. Niet of Frans Timmermans premier wordt, of Dilan Yeşilgöz, of wie dan ook. Een premier komt pas in beeld bij het vormen van een nieuwe coalitie. Een premier wordt benoemd. Niet gekozen! Het is veel belangrijker om volksvertegenwoordiger te zijn dan minister of minister-president. Een minister of minister-president voert beleid uit. Een volksvertegenwoordiger controleert dit beleid en is mede-wetgever. De Tweede Kamer zorgt voor realistische en uitvoerbare wetten en regels. Volksvertegenwoordiger zijn is het hoogste ambt in Nederland, omdat de burgers je hebben gekozen en jij de burgers vertegenwoordigt.
Mijn oproep aan de pers is vanavond dan ook: laat je niet meeslepen door spindoctors en communicatie-adviseurs die er maar al te graag een premiersverkiezing van willen maken. De heer Timmermans vindt dat hartstikke mooi en het maakt hem denkbeeldig groot. Maar het is gewoon totale onzin. Want vanaf
22 november, tot misschien wel heel lange tijd, en wie weet voor de komende vier jaar, is dat wat hij is. Kamerlid. Lid van de blauwestoeltjesbrigade. Volksvertegenwoordiger. Niks meer en zeker niks minder.
Vraag premierskandidaten daarom niet of zij ernaar uitkijken om premier van Nederland te zijn, of wat zij als minister-president wil bereiken. Vraag hen wat zij gaan doen vanaf hun bescheiden blauwe stoeltje in de Tweede Kamer.
Want vergeet niet: premiers komen en gaan, de Tweede Kamer zal blijven bestaan.
Ook ons parlement moet vernieuwen. Kamerleden hebben meer ondersteuning nodig om tegen de macht van de ministeries op te boksen. Zetels van fracties moeten via een loting door elkaar geplaatst worden. Ervaring vanuit het IJslandse Parlement (de Althing) leert dat fracties die niet van links naar rechts zijn ingedeeld en willekeurig met hun fractie in de Kamer worden geplaatst, helpen bij het verminderen van polarisatie door de samenwerking te bevorderen. En Nederlanders wonen ook niet op een spectrum van links naar rechts. Bij het aantreden van een nieuwe Tweede Kamer wil de BBB-fractie dan ook geen zetelplacering op basis van een links-rechts spectrum. Maar op basis van loting. Dit zal een geheel nieuwe dynamiek geven in de Kamer. Wij zullen bovenstaande op de agenda van de eerste vergadering van het Presidium zetten.
BBB als Emancipatiepartij
Om de omslag te brengen die Nederland nodig heeft, kan de BBB niet zomaar een politieke partij zijn, maar moet het een emancipatiebeweging zijn.
Ik neem u mee op een uitstapje in de Nederlandse geschiedenis. Naar de Katholieke Volkspartij; misschien wel de grootste emancipatiebeweging in de Nederlandse geschiedenis. In de negentiende eeuw waren katholieken al eeuwen tweederangsburgers. Uitbundige kerkvieringen werden geschuwd, ze hadden beperkte toegang tot functies bij de overheid en het overheidsbeleid discrimineerde hen op institutionele en sociale wijze. Daarom was de verkiezing van Dr. Herman Schaepman tot Kamerlid een ware schok. Een ietwat gezette katholieke priester uit Tubbergen. Hij sprak niet zoals de andere Kamerleden. Maar hij sprak wel voor katholieken in Nederland. Als Kamerlid had hij de mogelijkheid om de stem van de katholieken te laten horen op het nationale toneel, om te pleiten voor gelijke rechten en om een einde te maken aan de jarenlange discriminatie waarmee ze werden geconfronteerd. Hij was een levend bewijs dat katholieken net zo capabel, intelligent en patriottisch waren als hun protestantse landgenoten. De katholieke beweging die hij opbouwde, zorgde ervoor dat katholieken zich economisch, sociaal en cultureel weer konden laten gelden. Dat Nederland ook van hen werd.
Wij willen een beweging zijn in de geest van de Katholieke Volkspartij, zonder dat wij een partij zijn, die is gebaseerd op één soort religie. Wij hebben geen religieuze signatuur. Alle geloven en ook mensen die niet geloven, moeten zich bij ons thuis kunnen voelen. BBB is een brede volkspartij. Een beweging voor mensen die niet gezien en gehoord zijn door de overheid, die zijn afgehaakt. Normale hardwerkende inwoners van Nederland die te horen kregen: ‘Jij doet niet meer mee.’
Mijn werk zit erop als zij zich weer onderdeel voelen van onze samenleving. Als zij sociaal, maatschappelijk, economisch en politiek weer een plek hebben in eigen land, wanneer we weer naar elkaar omkijken.
Als Nederland een Noaberstaat is. Waar de Mienskip tot in Limburg gevoeld wordt.
Geen revolutie, maar een evolutie.
Dames en heren,
Ik ben wel voor klimaatverandering. De temperatuur mag wat mij betreft een stuk hoger in ons eigen spreekwoordelijke klimaat hier in Nederland. Het mag allemaal wat warmer en wat aardiger voor en naar elkaar toe.
En…
Laten we weer spreken en praten. Laten we weer horen en luisteren.
Dankuwel.