DE STEM VAN EN VOOR HET PLATTELAND
DE STEM VAN EN VOOR HET PLATTELAND
Reactie op rapport over Nederlands-Indië
Gepubliceerd op: 23-05-2022
De dekolonisatie van Nederlands-Indië na de Tweede Wereldoorlog verliep niet zonder slag of stoot en is één van de meest betwiste periodes uit de recente Nederlandse geschiedenis. Deze periode ging gepaard met stelselmatig en structureel gebruik van excessief geweld, zo wordt in het recent uitgebrachte rapport over de dekolonisatie van Nederlands-Indië uiteengezet. De reacties op het rapport lopen sterk uiteen; Nederlandse veteranen voelen zich als oorlogsmisdadigers weggezet en missen nuance in het verhaal, maar het Comité Nederlandse Ereschulden vindt de conclusies van het onderzoek niet ver genoeg gaan en meldt dat de term ‘oorlogsmisdaden’ met opzet gemeden wordt.
In de media wordt al voorgesorteerd op aanpassing van lesmateriaal voor de geschiedenislessen aan de hand van het rapport, en onze eigen minister-president Mark Rutte brengt in zijn eerste reactie een noodzaak voor excuses ter sprake. Dat de conclusies van het rapport over Nederlands-Indië omstreden zijn en tot een maatschappelijk debat leiden, dat zal voor niemand een verrassing zijn. De vraag is echter in hoeverre de conclusies van de onderzoekscommissie kunnen leiden tot een maatschappelijke discussie, als deze conclusies al voorzien zijn van een vast waardeoordeel, en voor andere standpunten nauwelijks ruimte wordt overgelaten.
In alle media is uitgebreid aandacht voor het onderzoek over de dekolonisatie van Nederlands-Indië als bewijs voor structurele oorlogsmisdaden en aanvulling op onze kennis over deze ‘pikzwarte bladzijde in onze geschiedenis’. Wederom wordt de nadruk gelegd op de slechtste kant van onze geschiedenis, en wordt de Nederlandse veteraan neergezet als uitvoerder van een monsterlijk, misdadig oorlogsbeleid. Is dit het genuanceerde historische onderzoek dat de betrokkenen bij de dekolonisatie van Nederlands-Indië een stem geeft en Nederlanders dichter bij elkaar brengt met betrekking tot deze gebeurtenissen? Met het erkennen van het huidige rapport en het verbinden van excuses aan zijn conclusies bewijst onze eigen minister-president Mark Rutte andermaal dat het genuanceerde beeld waarom de Kamer gevraagd heeft er niet gekomen is.
Door afstand te nemen van de excessennota uit 1969, waarin geconcludeerd werd dat “de krijgsmacht als geheel zich in Indonesië correct heeft gedragen”, ontkent Mark Rutte expliciet dit perspectief op de gebeurtenissen en veroordeelt hij niet alleen politici, maar ook officieren, ambtenaren, rechters, soldaten en andere betrokkenen als plegers van oorlogsmisdaden. Dat het geweld bekend was bij veel personen en dat het gedoogd werd door verantwoordelijken door de tegenstander als ‘terrorist’ neer te zetten of anderzijds excuses te maken voor het militaire beleid destijds, past bij de conclusie van de excessennota over de noodzaak voor een completer beeld omtrent de “problematiek van de politieke verantwoordelijkheden”. Wat niet in dit onderzoek terugkomt is “een meer evenwichtig beeld van het gedrag van de Nederlandse troepen in Indonesië”, waarnaar gevraagd wordt in diezelfde conclusies, en in de opdracht van de Kamer voor deze onderzoekscommissie.
Het onderzoek
Het onderzoek naar de dekolonisatie van Nederlands-Indië is niet het historische onderzoek waarop we gewacht hebben, waarin verschillende perspectieven belicht worden, recht wordt gedaan aan de omstandigheden waarin zowel de Indonesische als de Nederlandse kant zich bevonden tijdens de periode van de dekolonisatie, en de gebeurtenissen in de context van de tijd geplaatst worden. De verschillende reacties op het rapport, die zeer uiteenlopen en nergens nader tot elkaar komen, bewijzen dat er vraagtekens gezet moeten worden bij de historische waarde van het onderzoek en zijn conclusies.
Dat er sprake is geweest van excessief geweld tijdens de dekolonisatie van Nederlands-Indië, staat buiten kijf. Al tientallen jaren is bekend dat er te veel geweld is gebruikt om de dekolonisatie van Nederlands-Indië tegen te houden en de guerilla-oorlog om de onafhankelijkheid van Indonesië in de kiem te smoren, dit zal niemand ontkennen. Echter doet het idee dat alle betrokkenen – ‘van hoog tot laag’ – bewust meewerkten aan een gewelddadig beleid van oorlogsmisdaden, zoals de onderzoekers de geweldsacties bij nader inzien noemen, geen recht aan de ervaringen van veteranen die meevochten in deze strijd. De reactie van Nederlandse veteranen op de conclusies van dit onderzoek bewijzen dat zij zich niet herkennen in de beelden die erin geschetst worden, en dat zij zich als direct betrokken personen niet vertegenwoordigd voelen in het perspectief van dit onderzoek. Nederlandse veteranen ontkennen niet dat er misdaden hebben plaatsgevonden of dat er excessief geweld is gebruikt, dat moge duidelijk zijn. Veel veteranen erkennen de conclusies van de excessennota en andere onderzoeken naar Nederlands handelen in Nederlands-Indië, en steunen het kritische perspectief dat heden ten dage in de geschiedenisboeken wordt uitgelicht over de onafhankelijkheidsstrijd van Indonesië. De dagboeken en brieven waarop de onderzoekscommissie haar onderzoek heeft gebaseerd, bewijzen dat veel soldaten ook bij het uitvoeren van hun taken tijdens de oorlog al vraagtekens zetten bij de orders die ze kregen. Ze bewijzen tevens dat soldaten niet uit wreedheid of racisme handelden, maar uit een gevoel van noodzaak dat door omstandigheden, opvoeding of andere externe factoren gevoed werd. De veteranen raakt het feit dat het onderzoek eenzijdig bericht geeft over hun handelen, en geen genuanceerd beeld geeft over hun ervaringen.
Omdat het onderzoek naar de dekolonisatie van Nederlands-Indië zich in zijn conclusies primair richt op de rol van de Nederlandse krijgsmacht in opdracht van en samenwerking met de Nederlandse regering destijds, en de vormen van extreem geweld waarmee de dekolonisatie van Nederlands-Indië gepaard ging, mist ook het perspectief van Nederlanders die in Nederlands-Indië slachtoffer werden van de Bersiap, een gewelddadige periode van guerillastrijd die voorafging aan ‘politionele acties’ waarmee Nederland de controle over Nederlands-Indië wilde behouden. Omdat de ervaringen van deze Nederlanders niet in de conclusies van het rapport worden meegenomen (maar afgedaan werd met een deelonderzoek, terwijl het integraal meegenomen zou worden in het onderzoek), mist een groot deel van de context waarin het bevel tot excessief geweld gegeven kon worden en waarmee het geweld verklaard kan worden. Door niet te contextualiseren, mist een deel van het Nederlandse perspectief op de gebeurtenissen van de periode 1945-1949 en wordt de nadruk expliciet gelegd op de onafhankelijkheidsstrijd als strijd van de ‘dappere’ onafhankelijkheidsstrijder tegen de ‘wrede’ overheerser. Ook dit beeld doet echter geen recht aan de mensen die deel uitmaakten van het koloniaal bewind in Nederlands-Indië, en hun lijden tijdens de Japanse bezetting. De vele Nederlanders die in Nederlands-Indië geboren werden, onderdeel uitmaakten van de (Nederlands-)Indische maatschappij aldaar, en een leven daar hadden opgebouwd, moesten gedwongen richting Nederland reizen en hier een nieuw leven beginnen. Dit proces is ook niet zonder slag of stoot gegaan en het onderzoek doet geen recht aan hun verhaal door in zijn conclusies over de situatie van Nederlanders in Nederlands-Indië te zwijgen.
In het kort: de nadruk die in de conclusies van het onderzoek over de dekolonisatie van Nederlands-Indië wordt gelegd op concrete geweldsmisdrijven en de rol van de Nederlandse krijgsmacht tijdens vooral de periode van de ‘politionele acties’, doet geen recht aan de perspectieven van de meest direct betrokkenen en de historische context van de gebeurtenissen. Hoewel het onderzoek waardevol kan zijn in het begrijpen van wat er gebeurd is in de periode 1945-1950, dient het gezien worden als onderdeel van een groter geheel, en is het nu zaak om te onderzoeken waarom het excessief geweld gebruikt werd, en wat betrokkenen ertoe bracht om ofwel het gewelddadige beleid vorm te geven, ofwel het uit te voeren tijdens de dekolonisatie. Tot een onderzoek als dat plaatsgevonden heeft, dienen we niet te generaliseren en niet te oordelen over individuele deelnemers aan de dekolonisatie van Nederlands-Indië. Om te voorkomen dat we de Nederlandse rol in de onafhankelijkheidsstrijd overbelichten en de rol van de omstandigheden voor Nederlanders in Nederlands-Indië en de acties van Indonesische guerillastrijders en onafhankelijkheidsstrijders onderbelichten, is meer onderzoek nodig naar andere perspectieven.